2 mavo H3 werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

H3 taalverzorging
- Werkwoordelijk gezegde 
-Lijdend voorwerp

Ik kan deze onderdelen herkennen en toepassen.
timer
0:10
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H3 taalverzorging
- Werkwoordelijk gezegde 
-Lijdend voorwerp

Ik kan deze onderdelen herkennen en toepassen.
timer
0:10

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

Aan het einde van de les kan je het werkwoordelijk gezegde herkennen.
Aan het eind van de les kan je het lijdend voorwerp herkennen.

Slide 2 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 3 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 4 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Ik kan het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.

Slide 5 - Open question

Ik had gisteren veel te doen.
Wat is het gezegde?

Slide 6 - Open question

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is de persoon die iets overkomt in de zin.

Slide 7 - Slide

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 8 - Quiz

Maak een zin met een lijdend voorwerp.
Noteer achter je zin het lijdend voorwerp.

Slide 9 - Open question


A
Ik heb de lesstof goed begrepen
B
Ik heb de lesstof redelijk begrepen
C
Ik heb de lesstof niet begrepen

Slide 10 - Quiz