1B2 ~ Formatieve toets Spelling WW'n H 4 t/m 6 ~ 22-11-2021

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
Formatieve toets
Spelling werkwoorden H 4 t/m 6 
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
Formatieve toets
Spelling werkwoorden H 4 t/m 6 

Slide 1 - Slide

H4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
1. Welke vorm hebben de onderstreepte werkwoorden?
Kies uit: bijvoeglijk naamwoord (bn), onvoltooid deelwoord (od) of voltooid deelwoord (vd).
a. De opgeknapte fiets heeft op de rommelmarkt nog een aardig bedrag opgeleverd.
b. Mopperend bekeek de automobilist zijn door vogelpoep bevuilde auto.
A. opgeknapte                                              C. mopperend
B. opgeleverd                                                D. bevuilde

Slide 2 - Slide

H4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
1. Welke vorm hebben de onderstreepte werkwoorden?
a. De opgeknapte fiets heeft op de rommelmarkt nog een aardig bedrag opgeleverd.
b. Mopperend bekeek de automobilist zijn door vogelpoep bevuilde auto.

A. opgeknapte bn                                       C. mopperend od
B. opgeleverd vd                                          D. bevuilde bn

Slide 3 - Slide

H4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
2. Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

De a. ................. (uitputten) hardloopster kwam b. ................. (hijgen) over de finish.

Slide 4 - Slide

H4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
2. Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

De a. uitgeputte (uitputten) hardloopster kwam b. hijgend (hijgen) over de finish.
 

Slide 5 - Slide

H4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
3. Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Op het feestje heeft Thijs al c. ................. (jongleren) met glazen en flessen heerlijke alcoholvrije drankjes d. ................. (mixen).

Slide 6 - Slide

H4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
3. Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Op het feestje heeft Thijs al c. gejongleerd (jongleren) met glazen en flessen heerlijke alcoholvrije drankjes d. gemixt (mixen).
 

Slide 7 - Slide

H 4t/m 6 Spelling Werkwoorden
4. Benoem de onderstreepte woorden: infinitief (inf), persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt), persoonsvorm verleden tijd (pvvt), voltooid deelwoord (vd), voltooid deelwoord (vd) of bijvoeglijk naamwoord (bn).

Het Ajax-publiek verliet balend de Arena na de teleurstellende wedstrijd.
A verliet
B balend
C teleurstellende

Slide 8 - Slide

H 4t/m 6 Spelling Werkwoorden
4. Benoem de onderstreepte woorden: 

Het Ajax-publiek verliet balend de Arena na de teleurstellende wedstrijd.
A verliet                          pvvt
B balend                         od
C teleurstellende       bn 

Slide 9 - Slide

H 4t/m 6 Spelling Werkwoorden
5. Benoem de onderstreepte woorden: infinitief (inf), persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt), persoonsvorm verleden tijd (pvvt), voltooid deelwoord (vd), voltooid deelwoord (vd) of bijvoeglijk naamwoord (bn).

De net gelakte deur moest na drie dagen alweer opnieuw bewerkt worden.
A gelakte
B bewerkt
C worden

Slide 10 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
5. Benoem de onderstreepte woorden:
De net gelakte deur moest na drie dagen alweer opnieuw bewerkt worden.

A gelakte        bn
B bewerkt      vd
C worden       inf

Slide 11 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
6. Benoem de onderstreepte woorden: infinitief (inf), persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt), persoonsvorm verleden tijd (pvvt), voltooid deelwoord (vd), voltooid deelwoord (vd) of bijvoeglijk naamwoord (bn).

Trillend van de kou trapte de verkleumde leerling over het versmalde weggetje naar de pas geopende supermarkt.
A trillend                                         D versmalde
B trapte                                           E geopende
C verkleumde

Slide 12 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
6. Benoem de onderstreepte woorden: infinitief (inf), persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt), persoonsvorm verleden tijd (pvvt), voltooid deelwoord (vd), voltooid deelwoord (vd) of bijvoeglijk naamwoord (bn).

Trillend van de kou trapte de verkleumde leerling over het versmalde weggetje naar de pas geopende supermarkt.
A trillend               od                                     D versmalde      bn
B trapte                 pvvt                                 E geopende        bn
C verkleumde     bn

Slide 13 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
7. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

Roos heeft eergisteren in de supermarkt een nieuw boek gekocht.

A ott
B vtt
C ovt
D vvt

Slide 14 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
7. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

Roos heeft eergisteren in de supermarkt een nieuw boek gekocht.

B: vtt

Slide 15 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
8. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

Ik was morgen bijna naar Antwerpen gegaan.

A ott
B vtt
C ovt
D vvt

Slide 16 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
8. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

Ik was morgen bijna naar Antwerpen gegaan.

D: vvt

Slide 17 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
9. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

De schaal met bitterballen is al twee keer langsgekomen.
A ott
B vtt
C ovt
D vvt

Slide 18 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
9. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

De schaal met bitterballen is al twee keer langsgekomen.

B: vtt

Slide 19 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
10. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

Michael van Gerwen wint morgen zeker zijn dartwedstrijd.
A ott
B vtt
C ovt
D vvt
 

Slide 20 - Slide

H 4 t/m 6 Spelling Werkwoorden
10. Vul van onderstaande zin de werkwoordstijd in.

Michael van Gerwen wint morgen zeker zijn dartwedstrijd.

A: ott 

Slide 21 - Slide

Hoe goed kun je nu een summatieve toets maken over Spelling Werkwoorden H 4 t/m 6
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
11. Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. Noteer de pv in de verleden tijd. 
(Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

2. d. ..................... (Huilen) en e. ..................... (schreeuwen) f. ...................... (rennen) de boze peuter de trap op.  

Slide 23 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
11. Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. Noteer de pv in de verleden tijd. 
(Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Huilend (Huilen) en schreeuwend (schreeuwen) rende (rennen) de boze peuter de trap op.  

Slide 24 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
12. Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. Noteer de pv in de verleden tijd. 
(Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

1. a. ..................... (Blozen) en b. ..................... (stotteren)
c. ..................... (vragen) Casper aan zijn idool om een handtekening.
 

Slide 25 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
12. Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. Noteer de pv in de verleden tijd. 
(Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Blozend  (Blozen) en stotterend (stotteren) vroeg (vragen) Casper aan zijn idool om een handtekening.
 

Slide 26 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
13. Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Nog  ................. (napraten) over het schoolfeest hebben we onze bus ................. (missen).
 

Slide 27 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
13. Noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Nog napratend (napraten) over het schoolfeest hebben we onze bus gemist (missen).
 

Slide 28 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
14. Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

De redactie .................... (bespreken) opmerkelijke uitvindingen waarvan we het bestaan niet  .................... (weten)
 

Slide 29 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
14. Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

De redactie besprak (bespreken) opmerkelijke uitvindingen waarvan we het bestaan niet  wisten (weten). 
 

Slide 30 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
15. Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Mensen  .................... (zeggen) weleens dat baasjes op hun hond ..................... (gaan) lijken.
 

Slide 31 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
15. Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Mensen  zeiden (zeggen) weleens dat baasjes op hun hond gingen (gaan) lijken.
 

Slide 32 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
16.  Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

In een filmpje c. .................... (laten) de Hema zien hoe haar beroemde rookworst  .................... (worden) gemaakt.
 

Slide 33 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
16.  Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

In een filmpje liet (laten) de Hema zien hoe haar beroemde rookworst  werd (worden) gemaakt.
 

Slide 34 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
17.  Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Vroeger a. .................... (lopen) we vaak naar de kreek, omdat we niets anders te doen b. .................... (hebben).
 

Slide 35 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
17.  Noteer de persoonsvormen van de volgende zinnen in de verleden tijd. (Noteer alleen de woorden, verder niks anders).

Vroeger a. liepen (lopen) we vaak naar de kreek, omdat we niets anders te doen b. hadden (hebben).
 

Slide 36 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
18.  Kies het juiste werkwoord in de zin en noteer het in de verleden tijd.
beperken – bezeren – durven – landen – misten – reduceren
Let op: Je gebruikt elk woord maar één keer.

Romana  ..................... haar voet tijdens de boswandeling.
 

Slide 37 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
18.  Kies het juiste werkwoord in de zin en noteer het in de verleden tijd.
beperken – bezeren – durven – landen – misten – reduceren
Let op: Je gebruikt elk woord maar één keer.

Romana  bezeerde haar voet tijdens de boswandeling.
 

Slide 38 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
19.   Kies het juiste werkwoord in de zin en noteer het in de verleden tijd.
beperken – bezeren – durven – landen – misten – reduceren

Op Schiphol  .................... het vliegtuig precies op tijd.
 

Slide 39 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
19.   Kies het juiste werkwoord in de zin en noteer het in de verleden tijd.
beperken – bezeren – durven – landen – misten – reduceren

Op Schiphol landde het vliegtuig precies op tijd.
 

Slide 40 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
20.   Kies het juiste werkwoord in de zin en noteer het in de verleden tijd.
beperken – bezeren – durven – landen – misten – reduceren
(let op: Je gebruikt elk woord maar één keer)

Gisteren .................... het in het hele land.
 

Slide 41 - Slide

H 1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
20.   Kies het juiste werkwoord in de zin en noteer het in de verleden tijd.
beperken – bezeren – durven – landen – misten – reduceren
(let op: Je gebruikt elk woord maar één keer)

Gisteren mistte het in het hele land.
 

Slide 42 - Slide