P4, les 2 - NED FORM 2F+3F

Periode 4, les 2 (NED 2F+3F)

Hoofdstuk 1: Samenhang in je tekst 
§ 1.2 Signaalwoorden

Online terug te vinden onder het kopje ‘FORM1' 


1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Periode 4, les 2 (NED 2F+3F)

Hoofdstuk 1: Samenhang in je tekst 
§ 1.2 Signaalwoorden

Online terug te vinden onder het kopje ‘FORM1' 


Slide 1 - Slide

Lesdoelen: 
§ 1.2 - Je maakt het verband tussen je zinnen duidelijk met signaalwoorden.

Goedgebekt
De student breidt zijn/haar woordenschat verder uit.
 
Venijnige woordendictee
De student oefent met de spelling van moeilijke horeca gerelateerde woorden.


    

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Hoe goed is jouw woordenschat?
Laten we dat eens bekijken!

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen, gezegdes, etc.?
Antwoord zo goed en snel mogelijk.
Succes!


    

Slide 4 - Slide

1. De docent is niet tevreden over de attitude van de student.
A
oplettendheid
B
resultaten
C
houding/instelling

Slide 5 - Quiz

2. Die snob nodigen wij niet graag uit.
A
Iemand die zich beter/rijker voordoet.
B
Een persoon die bijzonder onbetrouwbaar blijkt te zijn.
C
Een persoon die plotseling over veel geld beschikt.

Slide 6 - Quiz

3. De ceremonie vindt om 15.00 uur plaats.
A
plechtige handeling
B
opening
C
verkiezing

Slide 7 - Quiz

4. In brieven moet je zo min mogelijk clichés gebruiken.
A
moeilijk woorden
B
technische woorden
C
veelgebruikte (afgezaagde) formuleringen

Slide 8 - Quiz

5. U treft de specificatie aan in de bijlage.
A
toelichting met alle onderdelen apart vermeld
B
conclusie
C
beknopt overzicht

Slide 9 - Quiz

6. Na de aardbeving sprak men van een catastrofe.
A
onbegrijpelijke situatie
B
grote ramp
C
oneerlijke straf

Slide 10 - Quiz

7. Is dat het origineel of een reproductie?
A
nabootsing
B
vervalsing
C
proefdruk

Slide 11 - Quiz

8. Zo'n opleiding in de avonduren doen, is geen sinecure.
A
zinloze ontspanning
B
kleinigheid
C
probleem

Slide 12 - Quiz

9. Dat is een heilloze zaak.
A
slecht aflopende
B
vervelende
C
onbelangrijke

Slide 13 - Quiz

10. Bij calamiteiten moet je proberen rustig te blijven.
A
moeilijke examens
B
grote rampen
C
ernstige ziektes

Slide 14 - Quiz

Je publiek begrijpt je beter als je de verbanden in je tekst duidelijk maakt met signaalwoorden. 

Bijvoorbeeld:

volgorde
Eerst zet je de borden op tafel. Dan leg je het bestek naast de borden. Zet vervolgens de servetten op de borden.
reden of argument
* Maak snel de bestelling af, want die wordt zo opgehaald.
* De sportschool verhuist naar een nieuw gebouw. Daarom zijn we komende week gesloten.
oorzaak - gevolg
* Groene zeep is meestal niet geparfumeerd. Daardoor heeft deze zeep een typische, eigen geur.
* Verschillende machines werken niet, doordat de stroom is uitgevallen.
tegenstelling
* Zonneallergie is vervelend, maar niet ernstig.
* Hoewel u me had gezegd dat het loon binnen een maand op mijn rekening zou staan, heb ik het nog steeds niet ontvangen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Hoe goed ben jij in spelling?
Laten we dat eens bekijken!

Welk woord is goed gespeld?
Antwoord zo goed en snel mogelijk.
Succes!


    

Slide 19 - Slide

1. Welk woord is goed gespeld?
A
id kaart
B
ID kaart
C
id-kaart
D
ID-kaart

Slide 20 - Quiz

2. Welk woord is goed gespeld?
A
ijscoupe
B
ijs coupe
C
ijscoup
D
ijs coup

Slide 21 - Quiz

3. Welk woord is goed gespeld?
A
irish coffee
B
Irish coffee
C
Irish Coffee
D
irish Coffee

Slide 22 - Quiz

4. Welk woord is goed gespeld?
A
jus d-orange
B
Jus d-orange
C
jus d’orange
D
Jus d’orange

Slide 23 - Quiz

5. Welk woord is goed gespeld?
A
kaassoufflé
B
kaas soufflé
C
kaassouflee
D
kaas souflee

Slide 24 - Quiz

6. Welk woord is goed gespeld?
A
kabeljouw
B
kabeljou
C
kabeljauw
D
kabeljau

Slide 25 - Quiz

7. Welk woord is goed gespeld?
A
kant en klaar maaltijd
B
kant-en-klaar maaltijd
C
kant en klaarmaaltijd
D
kant-en-klaarmaaltijd

Slide 26 - Quiz

8. Welk woord is goed gespeld?
A
karamelliseren
B
caramelliseren
C
karameliseren
D
carameliseren

Slide 27 - Quiz

9. Welk woord is goed gespeld?
A
carbonaad’je
B
karbonaad’je
C
karbonaadje
D
carbonaadje

Slide 28 - Quiz

10. Welk woord is goed gespeld?
A
keuken gerei
B
keukengerei
C
keuken gerij
D
keukengerij

Slide 29 - Quiz

Maak de volgende opdrachten op je Nu Nederlands online licentie (tabblad FORM1):
 
2F – Form 1.2 Opdracht 1                                    2F – Form 1.2 Opdracht 3        
2F – Form 1.2 Opdracht 2                                   
2F – Form 1.2 Extra opdracht 1                          2F – Form 1.2 Extra opdracht 2



    
2F niveau

Slide 30 - Slide

Maak de volgende opdrachten op je Nu Nederlands online licentie (tabblad FORM1)

3F – Form 1.2 Opdracht 1                                 3F – Form 1.2 Extra opdracht 1
                                                                               3F – Form 1.2 Extra opdracht 2                   




    
3F niveau

Slide 31 - Slide

Ik ben deze les actief bezig geweest.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Ik weet wat ik nu nog moet doen en/of afmaken voor de volgende les.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Extra oefenen:

*Moeite met spelling?
Maak dan de oefeningen van Beter Spellen (niveau 2F + 3F).
Hier staan elke dag 4 nieuwe vragen.
Je kunt meteen controleren of jouw antwoorden goed/fout zijn en waarom!
 
*Heb je de theorie niet goed begrepen?
Bekijk bij Screencasts nogmaals de uitleg van deze paragraaf (1.2 Signaalwoorden).  
 




Slide 34 - Slide