This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
oefenen voor proefwerk
Slide 1 - Slide
Houd je handen bij de knoppen
Slide 2 - Slide
Zijn de volgende beweringen juist of onjuist? (2 punten) I Een duopolie is een voorbeeld van een oligopolie. II Als er maar één aanbieder is op een bepaalde markt, spreek je van een monopolie.
A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist
Slide 3 - Quiz
Ik heb mijn voortuin gedaan afgelopen weekend. Mijn buren uit de straat genieten van hoe mooi de tuin er nu uit ziet. Dit is een voorbeeld van een....?
A
Positief Extern Effect
B
Negatief Extern Effect
C
Positief Intern Effect
D
Negatief Intern Effect
Slide 4 - Quiz
Als je samen met je oma met de bus reist, betaal jij een hogere prijs dan je oma.
A
prijsdiscriminatie
B
productdifferentiatie
C
prijsdifferentiatie
Slide 5 - Quiz
Welk begrip zou hierbij passen?
"Een aanbieder die voor precies hetzelfde product, verschillende prijzen vraagt, aan verschillende duidelijk van elkaar te onderscheiden doelgroepen. Het product kan niet doorverkocht worden aan andere doelgroepen."
A
Prijsdifferentiatie
B
Prijsdiscriminatie
C
Productdifferentiatie
D
Productdiscriminatie
Slide 6 - Quiz
Dit is een voorbeeld van ?
A
prijsdiscriminatie
B
prijsdifferentiatie
C
productdifferentiatie
Slide 7 - Quiz
Wat is het consumenten-surplus?
A
De prijs die de consument maximaal wil betalen
B
Het verschil tussen de prijs en de kosten van een product
C
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de te betalen prijs
D
Het verschil tussen de evenwichtsprijs en de betalingsbereidheid
Slide 8 - Quiz
TK = 2q² + 98 p = -0,04Qv + 196 Bereken de formule van een individuele aanbieder
A
GTK = 2q + 198/q
B
MK = 2q + 198/q
C
MK = 4q
D
GTK = 4q
Slide 9 - Quiz
Door de CO2 heffing worden de negatieve externe effecten...
A
Gecompenseerd
B
Geïnternaliseerd
C
Ge-extensiveert
D
Ontbonden
Slide 10 - Quiz
Hoeveel is het totale surplus?
A
16
B
128
C
256
D
968
Slide 11 - Quiz
De marginale kostenfunctie van een aanbieder op een markt van volkomen concurrentie luidt: MK = 4q + 10. Welke stelling is juist?
A
De marginale kosten zijn gelijk aan de betalingsbereidheid.
B
Bij een marktprijs hoger dan 10 is de aanbieder bereid te leveren.
C
De constante kosten bedragen 10.
D
Bij een marktprijs hoger dan 10 maakt de aanbieder zeker winst.
Slide 12 - Quiz
Wat zijn de marktvormen met prijzetting?
Martkvorm met prijszetting
Marktvorm zonder prijszetting
Monopolie
Oligopolie
Monopolistische concurrentie
Volkomen concurrentie
Slide 13 - Drag question
De evenwichtsprijs van een goed op een markt van volkomen concurrentie bedraagt €50. Omdat de productie van dit goed milieubelastend is, legt de overheid een milieuheffing op van €12,5 per product. Hierdoor stijgt de evenwichtsprijs naar €56. Bereken het afwentelingspercentage. Zet de berekening erbij.
Slide 14 - Open question
De aanbodfunctie van een product is Qa = 3P - 45. De overheid voert een indirecte belasting in van €5 per product. Wat wordt de nieuwe aanbodfunctie?
A
Qa = 3P - 50
B
Qa = 3P - 30
C
Qa = 3P - 60
D
Qa = 3P + 30
Slide 15 - Quiz
Op een markt van volkomen concurrentie geldt: Qv = -2P + 10 en Qa = 2,5P - 8. Bereken de waarde van het totale surplus. Schrijf je berekening erbij.
Slide 16 - Open question
Welke letters tonen de overheidsfinanciën aan na de invoer van de subsidie (A')?
Slide 17 - Open question
Winst is maximaal bij
A
C
B
D
C
E
D
F
Slide 18 - Quiz
De winst is maximaal bij p
A
1 euro
B
4 euro
C
3 euro
D
2 euro
Slide 19 - Quiz
De prijs bij maximale omzet
A
4 euro
B
0 euro
C
3,5 euro
D
1 euro
Slide 20 - Quiz
Welke prijs komt tot stand als de monopolist naar maximale winst streeft?
A
0
B
25
C
50
D
75
Slide 21 - Quiz
Welke oppervlakte(s) geeft/geven de totale winst aan als de monopolist naar maximale winst streeft?
A
ABC
B
AB
C
BC
D
C
Slide 22 - Quiz
Welke oppervlakte(s) geeft/geven de totale kosten aan als de monopolist naar maximale winst streeft?
A
ABC
B
AB
C
BC
D
C
Slide 23 - Quiz
Wat zijn de kenmerken van de marktvorm monopolie?
A
1 aanbieder, 'homogeen' product
B
Weinig aanbieders, heterogeen product
C
Veel aanbieders, heterogeen product
D
Veel aanbieders, 'homogeen' product
Slide 24 - Quiz
De aanbieder op de marktvorm monopolie ...
A
is volledig vrij in het bepalen van de prijs
B
biedt een heterogeen product aan
C
is een hoeveelheids-aanpasser
D
is een prijszetter
Slide 25 - Quiz
Bij welke marktvorm(en) zijn er veel aanbieders?
A
Oligopolie en Monopolie
B
Volkomen concurrentie en Oligopolie
C
Monopolie en Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie en Monopolistische concurrentie
Slide 26 - Quiz
Het product op onderstaande markt heeft een negatief extern effect. -De blauwe aanbodlijn geeft de leveringsbereidheid van de producenten weer. -De oranje lijn houdt ook rekening met de maatschappelijke kosten. Welke grafieken zijn juist.
A
1 en 2
B
alleen 2
C
2 en 3
D
3 en 4
Slide 27 - Quiz
Marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 28 - Quiz
Van welke marktvorm(en) kan dit een grafiek zijn?
A
Monopolistische concurrentie
B
Monopolie
C
Volledige mededinging
D
Oligopolie
Slide 29 - Quiz
Wat voor een marktvorm past bij de bloemenveiling?