De cursisten lezen de uitleg over het gebruik van 'zullen' en 'zouden' bij opdracht 11 op bladzijde 262-263 en maken de bijbehorende opdracht.
Antwoorden:
a 1f, 2e, 3d, 4b, 5g, 6c, 7a
b 1g, 2e, 3a, 4c, 5b, 6f, 7d
c 1 zou, onwerkelijkheid / voorwaarde
2 zou, advies
3 zou, onwerkelijkheid / voorwaarde
4 zál, sterke wil
5 zou, mogelijkheid
6 zou, herinnering aan een afspraak
7 zal, waarschijnlijkheid
8 zou, iets weten van horen zeggen
9 zouden, iets weten van horen zeggen
10 zal, inleven in een situatie
Bron: ‘Nederlands naar perfectie’ van Emily Palmer & Miranda van 't Wout (Coutinho, 2021) p. 186.