Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Persoonlijk voornaamwoord
en 
Bezittelijk voornaamwoord

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Persoonlijk voornaamwoord
en 
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Ik kan aan het einde van de les persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
- Oefening: Zijn de zinnen goed of fout?
- Uitleg persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Oefening persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Aan de slag: NUNederlands Boek B opdracht 1 en 2 blz. 145 

Slide 3 - Slide

Is deze zin goed of fout?
'Vond jij me zusje ook zo uitsloverig?'
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quiz

Leg uit waarom de zin goed of fout is.
'Vond jij me zusje ook zo uitsloverig?'

Slide 5 - Open question

Is deze zin goed of fout?
'Vanaf het begin vindt Gerard me leuk.'
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quiz

Leg uit waarom de zin goed of fout is.
'Vanaf het begin vindt Gerard me leuk.'

Slide 7 - Open question

Is deze zin goed of fout?
'Gisteren heb je jouw mobiel laten liggen.'
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Is deze zin goed of fout?
'Laten we bij jouw afspreken
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

Leg uit waarom deze zin goed of fout is.
'Laten we bij jouw afspreken.'

Slide 10 - Open question

Persoonlijke voornaamwoorden
  • Duidt een persoon, dier of andere zelfstandige dingen aan. Voorbeelden: Zij  verloren de wedstrijd.  Ik heb het op tafel gelegd.
  • Persoonlijke voornaamwoorden zijn: ik, mij, me, jij, je, u, hij, hem, zij, haar/ze, het, wij/we, ons, jullie, hun, hen
  • Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij/hem: Is dit volbloed paard van jullie? --> is dit volbloedpaard van hem? jullie= persoonlijke voornaamwoord

Slide 11 - Slide

Benoem het persoonlijk voornaamwoord uit de zin: De juf zegt dit tegen hen.
A
De
B
Juf
C
Dit
D
Hen

Slide 12 - Quiz

Benoem het persoonlijk voornaamwoord: Bezoek ons in het Glazen Huis!
A
bezoek
B
het
C
in
D
ons

Slide 13 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
  • Geeft aan van wie iets is. Het bez.vnw. staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Voorbeeld: Dit is jouw pen.
  • Let op: een bez.vnw. kun je vervangen door zijn. Voorbeeld: Dit is hun verrekijker. --> Dit is zijn verrekijker.
  • Bezittelijke voornaamwoorden: mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie, hun.

Slide 14 - Slide

Benoem het bezittelijk voornaamwoord: Van mijn ouders moet ik voor straf de kamer schoonmaken.
A
van
B
mijn
C
ik
D
kamer

Slide 15 - Quiz

Aan de slag
NUNederlands Boek B opdracht 1 en 2 blz. 145 

Slide 16 - Slide

Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen in een zin.
Helemaal mee eens
Een beetje
Helemaal mee oneens

Slide 17 - Poll