This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Havo 3
Persoonlijk voornaamwoord
en
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 1 - Slide
Doel van de les
Ik kan aan het einde van de les persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen.
Slide 2 - Slide
Wat gaan we doen?
- Herhaling: Telwoorden
- Oefening: Zijn de zinnen goed of fout?
- Uitleg persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Oefening persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
- Huiswerk voor de volgende les: Google Forms
Slide 3 - Slide
Benoem het telwoord en het soort telwoord uit de volgende zin: 's Morgens eet ik wat fruit
Slide 4 - Open question
Waar of niet waar: Een hoofdtelwoord geeft een volgorde aan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quiz
Is deze zin goed of fout? 'Vond jij me zusje ook zo uitsloverig?'
A
Goed
B
Fout
Slide 6 - Quiz
Leg uit waarom de zin goed of fout is. 'Vond jij me zusje ook zo uitsloverig?'
Slide 7 - Open question
Is deze zin goed of fout? 'Vanaf het begin vindt Gerard me leuk.'
A
Goed
B
Fout
Slide 8 - Quiz
Leg uit waarom de zin goed of fout is. 'Vanaf het begin vindt Gerard me leuk.'
Slide 9 - Open question
Is deze zin goed of fout? 'Gisteren heb je jouw mobiel laten liggen.'
A
Goed
B
Fout
Slide 10 - Quiz
Is deze zin goed of fout? 'Laten we bij jouw afspreken
A
Goed
B
Fout
Slide 11 - Quiz
Leg uit waarom deze zin goed of fout is. 'Laten we bij jouw afspreken.'
Slide 12 - Open question
Persoonlijke voornaamwoorden
Duidt een persoon, dier of andere zelfstandige dingen aan. Voorbeelden: Zij verloren de wedstrijd. Ik heb het op tafel gelegd.
Persoonlijke voornaamwoorden zijn: ik, mij, me, jij, je, u, hij, hem, zij, haar/ze, het, wij/we, ons, jullie, hun, hen
Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij/hem: Is dit volbloed paard van jullie? --> is dit volbloedpaard van hem? jullie= persoonlijke voornaamwoord
Slide 13 - Slide
Benoem het persoonlijk voornaamwoord uit de zin: De juf zegt dit tegen hen.
A
De
B
Juf
C
Dit
D
Hen
Slide 14 - Quiz
Benoem het persoonlijk voornaamwoord: Bezoek ons in het Glazen Huis!
A
bezoek
B
het
C
in
D
ons
Slide 15 - Quiz
Bezittelijke voornaamwoorden
Geeft aan van wie iets is. Het bez.vnw. staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Voorbeeld: Dit is jouw pen.
Let op: een bez.vnw. kun je vervangen door zijn. Voorbeeld: Dit is hun verrekijker. --> Dit is zijn verrekijker.
Bezittelijke voornaamwoorden: mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie, hun.
Slide 16 - Slide
Benoem het bezittelijk voornaamwoord: Van mijn ouders moet ik voor straf de kamer schoonmaken.
A
van
B
mijn
C
ik
D
kamer
Slide 17 - Quiz
Huiswerk volgende keer
Maak de opdracht in Google Forms.
Log daarbij in met je schoolaccount.
Slide 18 - Slide
Ik kan persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen in een zin.