onwk 4 les 5

1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen? 
-Herhaling:
Wat voor soorten zinnen zijn er? 
-Een werkwoord is uniek 1!

Slide 2 - Slide

Aan het eind van de les ...
-waarom een werkwoord uniek is. 



Slide 3 - Slide

Werkwoorden zijn uniek! 1
Ik loop naar de bakker.
Hij loopt naar de bakker.
Wij lopen naar de bakker.
Hij liep naar de bakker.
Jullie liepen naar de bakker.
Zij gingen lopend naar de bakker. 
Zij zijn naar de bakker gelopen. 

Slide 4 - Slide

Uniek!!! Je ziet drie dingen aan een werkwoord: 
1. Waar gaat de zin over? 
2. Over hoeveel personen / dingen gaat het? 
3. In welke tijd staat de zin. 

Ik loop naar de bakker. De zin gaat over lopen1 persoon (ik)   tegenwoordige tijd (nu) 
Hij loopt naar de bakker. 1 persoon (hij)         tegenwoordige tijd (nu) 
Wij lopen naar de bakker. meerdere personen (wij)   tegenwoordige tijd (nu) 
Hij liep naar de bakker. 1 persoon (hij               in de verleden tijd (gisteren) 
Jullie liepen naar de bakker. meerdere personen (jullie)      in de verleden tijd (gisteren) 
Zij gingen lopend naar de bakker. meerdere personen (zij)  in de verleden tijd (gisteren) 
Zij zijn naar de bakker gelopen. meerdere personen (zij) in de verleden tijd (gisteren) 

Slide 5 - Slide

Wat zie je aan een onderwerp?
Hij eet een ijsje. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat. 
U moet nog een kaartje kopen. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat, een volwassen iemand spreek je aan met u.
Wij hebben een bezoek gebracht aan het Van Gogh museum. 
Je ziet dat het over meerdere personen gaat.

Slide 6 - Slide

Conclusie: Werkwoorden zijn Uniek!!!!!!!!!!!!!!!
Een werkwoord is de motor van een zin. 
Hij vertelt waar de zin over gaat. (blaffen, springen, lezen)
Hij vertelt in welke tijd de zin staat.  (vandaag, nu, morgen, gisteren, over twee weken) Ik loop nu. Ik liep gisteren. 
Hij vertelt over het aantal. loop (is maar één persoon: ik loop) lopen (zijn meerdere personen: wij lopen) 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vergeten
Rol 1 vergeet rol 2.
Ik vergeet mijn paraplu.

Slide 9 - Slide

2.

Slide 10 - Slide

Onze judoleraar heeft een facebookpagina aangemaakt voor onze club.
1. Wat is de handeling? De regisseur? Het werkwoord  waar de zin om draait? 
2. Wat is de persoonsvorm?
3. Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
4. Wat is het onderwerp? (de eerste rol)
5. Wat is het lijdend voorwerp? Als de handeling er niet om vraagt, kan het ook zijn dat er geen lijdend voorwerp is. 

Slide 11 - Slide

Boek bladzijde 80 en 81
Opdracht 1, 2, 3: 
1. Wat is de handeling? De regisseur? Het werkwoord waar de zin om draait?
2. Wat is de persoonsvorm?
3. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
4. Wat is het onderwerp? (de eerste rol)
5. Wat is het lijdend voorwerp? Als de handeling er niet om vraagt, kan het ook zijn dat er geen lijden voorwerp is. 
 

Slide 12 - Slide

Boek bladzijde 80 en 81
Opdracht 4: lijst maken pv, ow, wg, lv, x
Opdracht 5: 
De hele pauze zaten Roos en David op een bankje te praten. 
Roos en David zaten de hele pauze op een bankje te praten.
Op een bankje zaten Roos en David de hele pauze te praten
Zaten Roos en David de hele pauze op een bankje te praten
Wat is de handeling? De regisseur die de rollen verdeelt? 
 

Slide 13 - Slide

Boek bladzijde 80 en 81
Opdracht 4: lijst maken pv, ow, wg, lv, x
Opdracht 5: 
De hele pauze zaten Roos en David op een bankje te praten. 
Roos en David zaten de hele pauze op een bankje te praten.
Op een bankje zaten Roos en David de hele pauze te praten
Zaten Roos en David de hele pauze op een bankje te praten
Wat is de handeling? De regisseur die de rollen verdeelt? PRATEN
 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

 In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
Tip 2: Je kan ook 't ex kofschip gebruiken. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

PersoonsVorm vt
t'ex kofschip

Kijk naar het hele werkwoord. 
Boffen: Haal -en eraf.
Als de laatste letter een t,x,k,f,s,c,h,p is, komt er een T achter het werkwoord. 




boffen: Ik bofte: Ik heb geboft
juichen: Ik juichte: Ik heb gejuicht
dubben: Ik dubde: Ik heb gedubd
verbazen: Ik verbaasde me: Ik heb me verbaasd

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

PersoonsVorm VT

In de VT zijn er zwakke werkwoorden: 
In de VT zijn er sterke werkwoorden:
      



                                                
   
 


Zwakke werkwoorden worden geholpen door -te of -de
Sterke werkwoorden hebben geen hulp nodig. 
Ik word. Ik werd.
Ik ben. Ik was.
Ik blaas. Ik blies. 
Sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren. 

Slide 20 - Slide

PersoonsVorm 

Ik vond
jij vond
zij vond
het vond
Wij vond 
jullie vond

vervoegen

-
-
-
-
en
en

Slide 21 - Slide

Verleden tijd; Sterke Werkwoorden. Werkwoorden veranderen in zichzelf.

Ik    word           -Ik werd, jij werd, hij werd, wij werden, zij werden enz.
Ik    zing             -Ik zong
Ik    loop             -Ik liep
Het bederft       -Het bedierf
Ik    laat              -Ik liet
Ik    bid               -Ik bad
Ik    blaas           - Ik blies
Ik    moet           - Ik moest
Ik    kan              - Ik kon

Slide 22 - Slide

Lastige werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn erg lastig. Bij deze werkwoorden klinken de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord klinken hetzelfde, maar schrijf je anders. Het gaat om de werkwoorden die bijvoorbeeld beginnen met:
 ge-, be-, ver-, ont-, her- of over-      tegenwoordige tijd        voltooide tijd

Tom verdient veel geld.
Tom heeft veel geld verdiend.
Irsa overlegt met haar vrienden.
Irsa heeft met haar vrienden overlegd.
Sarah beantwoordt de vraag.
Sarah heeft de vraag beantwoord.
Er gebeurt een ongeluk.
Er is een ongeluk gebeurd.

Gebruik bij het spellen van werkwoorden het schema werkwoordspelling .











Slide 23 - Slide



stuurde

 
fietsten
stuurden
fietste
getest

Slide 24 - Slide