9.1 Grammatica voorzetsels

Welkom TH1
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom TH1

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan de woordsoort
VOORZETSEL
herkennen en benoemen in de zin.

Slide 2 - Slide

Lesprogramma

  1. Woordsoort voorzetsel
  2. Opdrachten in het boek
  3. Nieuwsquiz
  4. Afsluiting

Slide 3 - Slide

Taalverzorging
  • Je leert over voorzetsels en vaste voorzetsels bij werkwoorden.

Slide 4 - Slide

Welke voorzetsels ken je?

Slide 5 - Mind map

Voorzetsels
Voorzetsels (vz) zijn woorden die een plaats, tijd of reden/oorzaak aangeven. Er zijn veel verschillende voorzetsels, zoals achter, bij, door, gedurende, in, naar, onder, om, op, tijdens, van, vanwege, voor, wegens.

Je gebruikt voorzetsels niet los, maar altijd in combinatie met een ander woord.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Zo herken je een voorzetsel
  • Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten: naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.

  • Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
– houden van: Tanja houdt van zwemmen.
– besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.

Slide 10 - Slide

Zo herken je een voorzetsel
  • Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten: naast de stoel, voor de vakantie, door de sneeuw.

  • Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
– houden van: Tanja houdt van zwemmen.
– besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.

Slide 11 - Slide

[...1...] de stad is een gracht. 
Je moet [...2...] de brug om aan de andere kant te komen. 
[...3...] de brug slapen wel eens mensen die geen huis hebben. Vooral [...4...] de zomermaanden. 
Vaak zijn dat toeristen [...2...] andere landen.
Sleep de voorzetsels naar de 
juiste plek in het verhaal.
rond
in
uit
onder
voor
over
bij
na
op
om

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Video

Welk voorzetsel past in de zin 'Dat is _____ de prijs inbegrepen'?
A
tussen
B
tegenover
C
bij
D
in

Slide 14 - Quiz

Welk voorzetsel past in de zin 'Iets _____ het hoofd zien'?
A
naast
B
onder
C
langs
D
over

Slide 15 - Quiz

Wat is het juiste voorzetsel in de zin 'Er belang _____ hebben'?
A
om
B
op
C
voor
D
bij

Slide 16 - Quiz

Wat is het juiste voorzetsel in de zin '_____ de deur in huis vallen'?
A
op
B
om
C
voor
D
met

Slide 17 - Quiz

Wat is het juiste voorzetsel in de zin 'Kritiek hebben _____'?
A
om
B
voor
C
met
D
op

Slide 18 - Quiz

Wat is het juiste voorzetsel in de zin 'Iemand _____ de tuin leiden'?
A
om
B
voor
C
op
D
met

Slide 19 - Quiz

Wat is het juiste voorzetsel in de zin 'Stank _____ dank krijgen'?
A
om
B
op
C
met
D
voor

Slide 20 - Quiz


Aan de slag!




Voorzetsels
Jullie gaan nu aan de slag met de opdrachten. 

Maak in je boek op bladzijde 81
Opdracht 1, 2 en 3

Klaar?
  • Maak opdracht 40 en 41 af op bladzijde 35 van je boek
  • Lees verder in je leesboek.
  • Tekenen


Slide 21 - Slide

Evaluatie
ik kan een voorzetsel herkennen en benoemen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll