Bijles Kyle 12-03-2021

Bijles 12-03-2021

Goedemiddag! 
Een goede bijles start bij jezelf
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bijles 12-03-2021

Goedemiddag! 
Een goede bijles start bij jezelf

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Uitleg spelling
  • Oefeningen spelling
  • Huiswerk volgende les bespreken

Slide 2 - Slide

Hoofdletters
  • Eerste woord van een zin 
  • -->  en als de zin begint met een cijfer krijg je geen hoofdletter  
  • Namen
  • Boven brieven en in adressen
  • Afkortingen van  instellingen, bedrijven en politieke partijen

Slide 3 - Slide

Uitzonderingen 
  • Als de zin begint met een apostrof dan schrijf je het tweede woord met een hoofdletter.
  • Als de zin begint met een cijfer krijg je geen hoofdletter.
  • Namen van dagen, maanden, windstreken en jaargetijden     --> kleine letter.
  • Tijdperken --> kleine letter
  • Namen van volkeren --> kleine letter
  • Van namen afgeleide woorden --> kleine letter bijvoorbeeld "luthers"

Slide 4 - Slide

Voorbeelden 
  1. 's Middags doet mijn vader altijd een dutje.
  2. 25 leraren waren ziek
  3. Ajax
  4. Geachte heer/mevrouw
  5. Lindelaan 76
  6. 2020 BD Den Bosch
  7. VVD - SP --> PvdA
  8. btw

Slide 5 - Slide

Kies het juiste antwoord
A
Hij ging gisteren naar school.
B
hij ging gisteren naar school.

Slide 6 - Quiz

Kies het juiste antwoord
A
mevrouw ten brink
B
mevrouw Ten Brink

Slide 7 - Quiz

Kies het juiste antwoord
A
september
B
September

Slide 8 - Quiz

Kies het juiste antwoord
A
middeleeuwen
B
Middeleeuwen

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste antwoord
A
eskimo
B
Eskimo

Slide 10 - Quiz

Leestekens --> punt
  • Aan het eind van een zin
  • Bij afkortingen: etc. - enz.
  • Maar: niet alle afkortingen schrijf je met punten -->  CDA, VARA

Slide 11 - Slide

Leestekens --> komma
Komma's gebruik je om een zin overzichtelijker te maken:
  • Op de plaats waar je bij het hardop lezen even rust neemt
  • In langere zinnen voor de woorden waarmee je een bijzin begint
  • Tussen twee persoonsvormen
  • Delen van opsommingen 

Slide 12 - Slide

Komma --> voorbeelden
  • Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de ‘operatie’ goed doorstaan.
  • Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.
  • Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een cd.

Slide 13 - Slide

Leestekens --> puntkomma
  • Geeft een scheiding aan binnen een zin en kan vervangen worden door een punt.
  • Voorbeeld: Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.

Slide 14 - Slide

Leestekens -> dubbele punt
  • Een dubbele punt staat voor een oplossing.
  • Een dubbele punt staat voor een verklaring.
  • Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen. 

Slide 15 - Slide

Dubbele punt --> voorbeelden
  1. De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.
  2. De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.
  3. Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’

Slide 16 - Slide

Leestekens --> aanhalingstekens
  • Aanhalingstekens gebruik je als je citeert. 
  • Voorbeeld: ‘Als het aan mij ligt,’ zei Bush,’ krijgt hij een eerlijk proces.’

  • Aanhalingstekens gebruik je als je een andere dan normale betekenis gebruikt.
  • Voorbeeld: Hij had daar tijdens de oorlog een ‘prettige’ tijd.

Slide 17 - Slide

Leestekens --> uitroepteken
  • Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.
  • Voorbeeld 1: Hou daar mee op!
  • Voorbeeld 2: Geweldig!

Slide 18 - Slide

Leestekens --> vraagteken
  • Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag. 
  • Voorbeeld 1: Was jij de eerste die de berg beklom?
  • Voorbeeld 2: De leraar vroeg: ‘Was jij de eerste?’

Maar: Geen vraagteken bij de volgende zin:
Hij vroeg me of ik de eerste was.

Slide 19 - Slide

Waar of niet waar?
Vaak gebruik je bij afkortingen een punt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Waar of niet waar?
Als je iets citeert, gebruik je een puntkomma.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Waar of niet waar?
Je gebruikt een dubbele punt op drie momenten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Waar of niet waar?
Bij de zin "Hij vroeg wanneer ik weer eens kom" gebruik je een vraagteken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Welke leestekens moet je toevoegen in de volgende zin:
Hij zei ik heb geen zin in morgen
A
aanhalingstekens en punt
B
punt en komma
C
vraagteken en aanhalingstekens
D
aanhalingstekens en komma

Slide 24 - Quiz

Pauze!

Slide 25 - Slide

Meervoudsuitgangen
Meervoud zelfstandig naamwoord --> -s,  's, -en of -n erachter

Geen problemen voor de uitspraak? --> -s er aan vast (tantes, printers, bureaus)

Wel problemen voor de uitspraak? --> je schrijft 's (auto's, piano's, jury's)





Slide 26 - Slide

Meervoudsuitgangen --> woorden op -ik
  • Je schrijft 2 k's als de klemtoon op 'ik' valt: snikken, blikken, likken en tikken.
  • Je schrijft 1 k  als de klemtoon niet op 'ik'  valt: monniken, viezeriken en leeuweriken.

Slide 27 - Slide

Meervoudsuitgangen --> woorden op -ie of -ee
  • Je schrijft –ën erbij als de klemtoon op de ie of ee valt: feeën, en reeën.
  • Je schrijft –n en een trema erbij als de klemtoon er niet op valt: bacteriën, poriën en oliën.

Slide 28 - Slide

Meervoudsuitgangen --> woorden op -f of -s 
  • De f wordt meestal een v en de s vaak een z : kloven, staven, en kluizen.
  • Maar: fotografen, parafen en kaarsen!

Slide 29 - Slide

Meervoudsuitgangen --> Let op!
Sommige woorden hebben (ook) een Latijns meervoud: politici, medici, mediums/media, museum/musea.

Slide 30 - Slide

Wat is het meervoud van speler?

Slide 31 - Open question

Wat is het meervoud van radio?

Slide 32 - Open question

Wat is het meervoud van perzik?

Slide 33 - Open question

Wat is het meervoud van laars?

Slide 34 - Open question

Wat is het meervoud van genie?

Slide 35 - Open question

Aan elkaar of los?
  • Samenstellingen van twee of meer woorden schrijf je in het Nederlands aan elkaar. Een samenstelling is een woord dat is opgebouwd uit twee of meer woorden die ieder zelfstandig kunnen voorkomen.
  • Voorbeelden: politieacademie, alcoholhoudend

Slide 36 - Slide

Aan elkaar of los?
  • Getallen tot duizend en en samenstellingen met honderd en duizend schrijf je aan elkaar.
  • Voorbeelden: tweeënzestig, zeshonderd, twaalfduizend

  • Voornaamwoordelijke bijwoorden schrijf je aan elkaar.
  • Voorbeelden: ervoor, daarnaast

Slide 37 - Slide

Aan elkaar of los? --> De woorden te()kort, te()veel en te()goed
  • Je schrijft ze als bijvoeglijk naamwoord los. Ze betekenen dan korter/meer/beter dan gewenst.
  • Als zelfstandig naamwoord schrijf je deze woorden aan elkaar. Zij hebben dan niet meer hun letterlijke betekenis:
het tekort = 'wat er niet of te weinig is'
het teveel = 'meer dan nodig is'
het tegoed = 'nog te ontvangen' 





Slide 38 - Slide

Welk woord is juist gespeld?
A
minimum inkomen
B
minimaalinkomen
C
minimuminkomst
D
minimuminkomen

Slide 39 - Quiz

Welk woord is juist gespeld?
A
zeven en veertig
B
zevenenveertig
C
zevenveertig
D
zevenënveertig

Slide 40 - Quiz

Schrijf het woord te()kort als zelfstandig naamwoord

Slide 41 - Open question

Schrijf het woord te()veel als bijvoeglijk naamwoord

Slide 42 - Open question

Welk woord is juist gespeld?
A
hier binnen
B
hierbinnen

Slide 43 - Quiz

Huiswerk voor maandag
Voor komende maandag, de volgende bijles, maak je de werkbladen. Deze zal ik je via de mail versturen. 

Slide 44 - Slide

Dat was het voor vandaag
Fijn weekend en tot volgende week!

Slide 45 - Slide