Periode 4 week 8 les 2 Oefentoets

1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programm:
- Hausaufgaben korrigieren
- Wiederholung 1e, 3e en 4e naamval
- Hoe leer je de grammatica?
- Oefentoets maken

Slide 2 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
  • Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?

Der Mann isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch ist weiß mit Holz.
Hast du heute schon was gegessen?

Slide 3 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
  • Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?

Der Mann isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch ist weiß mit Holz.
Hast du heute schon was gegessen?

Slide 4 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
  • Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?

Der Mann isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch ist weiß mit Holz.
Hast du heute schon was gegessen?

Slide 5 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
  • Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?

Der Mann isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch ist weiß mit Holz.
Hast du heute schon was gegessen?

Slide 6 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
  • Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?

Das Kind hat ein Buch gekauft.
Frank hat die Kinder gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern das Auto gewaschen?

Slide 7 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
  • Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?

Das Kind hat ein Buch gekauft.
Frank hat die Kinder gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern das Auto gewaschen?

Slide 8 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
  • Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?

Das Kind hat ein Buch gekauft.
Frank hat die Kinder gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern das Auto gewaschen?

Slide 9 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
  • Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?

Das Kind hat ein Buch gekauft.
Frank hat die Kinder gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern das Auto gewaschen?

Slide 10 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 3e naamval =
  • Het meewerkend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Aan of voor wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow + lv?

Der Mann hat seiner Frau einen Blumenstrauß gegeben.
Frank hat den Kindern eine Überraschung gebracht.
Die Oma schickt der Familie eine Postkarte.

Slide 11 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 3e naamval =
  • Het meewerkend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Aan of voor wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow + lv?

Der Mann hat seiner Frau einen Blumenstrauß gegeben.
Frank hat den Kindern eine Überraschung gebracht.
Die Oma schickt der Familie eine Postkarte.

Slide 12 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 3e naamval =
  • Het meewerkend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Aan of voor wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow + lv?

Der Mann hat seiner Frau einen Blumenstrauß gegeben.
Frank hat den Kindern eine Überraschung gebracht.
Die Oma schickt der Familie eine Postkarte.

Slide 13 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 3e naamval =
  • Het meewerkend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
  • Aan of voor wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow + lv?

Der Mann hat seiner Frau einen Blumenstrauß gegeben.
Frank hat den Kindern eine Überraschung gebracht.
Die Oma schickt der Familie eine Postkarte.

Slide 14 - Slide

Wiederholung Grammatik
De 3e naamval krijg je na de voorzetsels:
  • aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber
De 4e naamval krijg je na de voorzetsels:
  • bis, durch, für, gegen, ohne, um

Slide 15 - Slide

Stappenplan naamvallen:
Stap 1: Staat er een voorzetsel in de zin?
  • 3e naamval = aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber
  • 4e naamval = bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
Stap 2: Ontleed de zin.
  • Onderwerp = 1e naamval
  • Lijdend voorwerp = 4e naamval
  • Meewerkend voorwerp = 3e naamval
Stap 3: Hoort het woord bij de der- of ein-groep.
Stap 4: Is het woord M, V, O, MV?

Slide 16 - Slide

der-groep
M (mannelijk)
V
(vrouwelijk)
O
(onzijdig)
MV
(meervoud)
1e naamval
der
die
das
die
3e naamval
dem
der
dem
den + n
4e naamval
den
die
das
die
ein-groep
M (mannelijk)
V
(vrouwelijk)
O
(onzijdig)
MV
(meervoud)
1e naamval
ein
eine
ein
keine
3e naamval
einem
einer
einem
keinen + n
4e naamval
einen
eine
ein
keine

Slide 17 - Slide

Voorbeeld zinnen:
  1. D___ Musik (v) im Radio finde ich toll.
  2.  Ich kann dein___ Vater (m) nicht verstehen.
  3. Der Kellner bring d___ Gast (m) einen Salat.
  4. Ich kann nicht mit d___ Kind (o) omgehen.
  5. Macht euch keine sorgen um d___ Hund (m).
  6. Ich kann nicht gegen d___ Schülerin (v).
  7. Der Lehrer erzählt d___ Vater (m) die ganze Geschichte.

Slide 18 - Slide

Hoe leer je de grammatica?
Stap 1: Lees de regel door.

Stap 2: Bedek de regel en probeer deze opnieuw op te schrijven.

Stap 3: Controleer of je alles goed hebt opgeschreven.

Slide 19 - Slide

Stap 1: Lees de regel.
timer
3:00

Slide 20 - Slide

Stap 2: Bedek de regel en probeer hem op te schrijven.
timer
5:00

Slide 21 - Slide

Stap 3: Controleer wat je hebt opgeschreven en verbeter jouw fouten.
timer
5:00

Slide 22 - Slide

Wat ga je nu doen?
- Oefentoets maken
of
- De andere opdrachten van de Wiederholung maken.
of 
- De grammatica leren
of
- Memory

Slide 23 - Slide