What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Periode 4 week 8 les 1 Wiederholung der Grammatik
1 / 19
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
19 slides
, with
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Programm:
- Hausaufgaben korrigieren
- Wiederholung von der Grammatik (naamvallen)
- Hoe leer je de grammatica?
- Wiederholung machen
Slide 2 - Slide
Aufgabe 47 Seite 92
Fastnacht/ närische Zeit/ Fasching
6 dagen
Omdat vrouwen het die dag voor het zeggen hebben.
Op hun lichaam dragen ze = Fetzengewad/ oude vrouwenkleding. Op hun gezicht dragen ze = houten maskers. Op hun hoofd dragen ze opvallende hoofdbedekking.
Zodat ze onherkenbaar worden.
Slide 3 - Slide
Aufgabe 48 Seite 92
Der Frühling = de lente
dauert = duurt
Grund = reden
zeigen = laten zien
Slide 4 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?
Der Mann isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch ist weiß mit Holz.
Hast du heute schon was gegessen?
Slide 5 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?
Der Mann
isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch ist weiß mit Holz.
Hast du heute schon was gegessen?
Slide 6 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?
Der Mann
isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch
ist weiß mit Holz.
Hast du heute schon was gegessen?
Slide 7 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 1e naamval =
Het onderwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde?
Der Mann
isst ein Eis in der Sonne.
Der Tisch
ist weiß mit Holz.
Hast
du
heute schon was gegessen?
Slide 8 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?
Das Kind hat ein Buch gekauft.
Frank hat die Kinder gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern das Auto gewaschen?
Slide 9 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?
Das Kind hat
ein Buch
gekauft.
Frank hat die Kinder gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern das Auto gewaschen?
Slide 10 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?
Das Kind hat
ein Buch
gekauft.
Frank hat
die Kinder
gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern das Auto gewaschen?
Slide 11 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 4e naamval =
Het lijdend voorwerp van de zin.
Je kunt dit vinden door de vraag te stellen:
Wie/ wat + werkwoordelijk gezegde + ow?
Das Kind hat
ein Buch
gekauft.
Frank hat
die Kinder
gestern gesehen.
Hat deine Mutter gestern
das Auto
gewaschen?
Slide 12 - Slide
Wiederholung Grammatik
De 4e naamval krijg je ook na de voorzetsels:
bis, durch, für, gegen, ohne, um
Slide 13 - Slide
Stappenplan naamvallen:
Stap 1: Staat er een voorzetsel in de zin?
4e naamval = bis, durch, für, gegen, ohne, um
Stap 2: Ontleed de zin.
Onderwerp = 1e naamval
Lijdend voorwerp = 4e naamval
Stap 3: Hoort het woord bij de der- of ein-groep.
Stap 4: Is het woord M, V, O, MV?
Slide 14 - Slide
Grammatik erklären
der-groep
M (mannelijk)
V
(vrouwelijk)
O
(onzijdig)
MV
(meervoud)
1e naamval
der
die
das
die
4e naamval
de
n
die
das
die
ein-groep
M (mannelijk)
V
(vrouwelijk)
O
(onzijdig)
MV
(meervoud)
1e naamval
ein
eine
ein
keine
4e naamval
eine
n
eine
ein
keine
Slide 15 - Slide
Grammatik erklären
ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
u
wie
wat
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
wer
was
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
wen
was
Slide 16 - Slide
Voorbeeld zinnen:
D___ Musik (v) im Radio finde ich toll.
Ich kann ein___ Vater (m) nicht verstehen.
D___ Haus (o) ist sehr schön.
Wo hast du (hem) ___ gestern gesehen?
(Wij) ___ sind gestern in die Stadt gegangen.
Macht euch keine sorgen um (ons) ___.
Ich kann nicht gegen (jou) ___ kämpfen.
Slide 17 - Slide
Hausaufgaben:
Machen:
3 opdrachten van Wiederholung 7 Seite 156 t/m 159
3 opdrachten van Wiederholung 8 Seite 160 t/m 163
Lernen:
Aantekening 1e en 4e naamval
Grammatik A + B Kapitel 8 Seite 61 + 62
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
More lessons like this
Periode 4 week 8 les 2 Oefentoets
June 2024
- Lesson with
23 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3 h Gesundheit DU3 L1
October 2024
- Lesson with
26 slides
Duits
Secondary Education
3 h Gesundheit DU4 L1
October 2024
- Lesson with
20 slides
Duits
Secondary Education
V2 K3 Heute
January 2021
- Lesson with
14 slides
Deutsch
Secondary Education
3 havo Kapitel 2 5 les DU 4
1 month ago
- Lesson with
26 slides
Duits
Secondary Education
3 h Gesundheit DU4 L2 Grammatik
October 2024
- Lesson with
16 slides
Duits
Secondary Education
3 havo Kapitel 2 4 les DU 4
October 2024
- Lesson with
23 slides
Duits
Secondary Education
M22 - Schritt 10 (+ 11)
December 2023
- Lesson with
20 slides
Duits
Secondary Education
Age 13