Spaans w1a 26102020

España
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

España

Slide 1 - Slide

              ¿Qué vamos a hacer?

  1.  Herfstvakantie
  2.  SO bespreken
  3.  Repaso verbos -ar + ser
  4.  Los deberes

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

SO bespreken
A. HET LIDWOORD
Mannelijke woorden eindigen op -o, -or
Vrouwelijke woorden eindigen op -a, -ción, -sión, -dad, -tad
Meervoud? Dan eindigt een woord op: s/es





mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
el
la
meervoud
los
las

Slide 4 - Slide

B. woordenschat
  • Hiervoor moest je de woordenlijst goed leren. 
  • Spelling van de woorden is ook erg belangrijk.

Er zat 1 verborgen extraatje in, dit gebeurt vaker in vwo toetsen. Nu heb ik er nog geen minpunten voor gegeven, maar soms moet je extra goed opletten. Kijk maar eens naar zin 7. 
                                    EEN schrift = UN cuaderno

Slide 5 - Slide

C. Meervouden
  • Je dient beide woorden in het meervoud te zetten.
  • Eindigt het woord op een klinker (a/e/o/u/i)? +S
  • Eindigt het woord op een medeklinker? +ES 

  • De lidwoorden moest je ook in het meervoud zetten:
                              un = unos             una = unas

Slide 6 - Slide

D. Getallen
                                                              TIP: 

Lees altijd goed wat je moet doen voordat je start met een opdracht. Als je de getallen vertaalt, heb je je namelijk niet aan de opdracht gehouden. 


Slide 7 - Slide

E. Vertaal de woorden
ik heet is niet hetzelfde als ik ben, je dient dus echt de precieze vertaling op te schrijven. 

Dit was het eerste SO, jullie hebben het super goed gedaan!

LET OP: Het volgende SO is volgende week al:  
                               Maandag 2 november

Slide 8 - Slide

Even herhalen... 
Hoe kan ik me voorbereiden op SO 2?
  • Ik kan persoonlijke informatie geven en vragen (woordenlijst)
  • Ik ken de getallen t/m 20 (woordenlijst)
  • Ik ken de maanden van het jaar (woordenlijst)
  • Ik ken de landen en nationaliteiten (zie LessonUp + module)
  • Ik ken de werkwoorden -ar (module tarea 4)
  • Ik ken het werkwoord ser (module tarea 4)

Je kent heel tarea 3 en een gedeelte van 4 + de woordenlijst.

Slide 9 - Slide

TIPS: SO/TOETS
  • Lees altijd de vraag goed voordat je start. 
  • Vind je een opdracht lastig? Sla de opdracht over. 
  • Controleer altijd als je klaar bent of alles is ingevuld. 
  • Vul altijd iets in. Wie weet gok je goed!
  •  Vertaaloefeningen: Weet je niet alles? Vul in wat je wel weet.

                              Ja kan ook halve punten behalen!

Slide 10 - Slide

Juego de la oca 
1. Dobbel met de kleine dobbelsteen en ga vooruit. 
2. Dobbel met de oranje dobbelsteen en vervoeg het werkwoord.
                                 De plaatjes
De dobbelstenen: Je mag nog een keer gooien! 
Een of meerdere ganzen: Je vervoegt het werkwoord ser
De brug(5): Ga door naar het bord (12), je beurt is voorbij.
Het bord (12): Ga terug naar de brug (5), je beurt is voorbij. 
De put(18): Helaas, je moet helemaal terug naar start... 
De gevangenis (29): Helaas, je moet een beurt overslaan.
ganzenbord

Slide 11 - Slide

Repaso: Los verbos (-ar)

Kennen we de 
persoonlijk voornaamwoorden 
nog in het Spaans?
yo = ik
tú = jij
él = hij
ella = zij
usted = u 
nosotros/as = wij
vosotros/as = jullie 
ellos/ellas/ustedes = zij (meervoud)
TIP!
Vergeet je steeds welke eerst komt? Eerst nosotros of vosotros?
Ezelsbruggetje: de n komt eerder in het alfabet dan de v!

Slide 12 - Slide

De uitgangen 
yo
o
as
él/ella/usted
a
nosotros/as
amos
vosotros/as
áis
ellos/ellas/ustedes
an

Slide 13 - Slide

Het stappenplan
1. Je hebt een heel werkwoord (cantar, trabajar, caminar etc.)
2. Je haalt -ar eraf (nu heb je de stam)
3. Naar welke persoon wil je het werkwoord vervoegen? 
4. De uitgang die bij die persoon hoort plak je achter de stam.

Voorbeeld: 
1. cantar (zingen)                                        2. cant (dit is de stam)
3. Ik wil de wij vorm (nosotros)             4. daar hoort 'amos' bij. cant+amos =                                                                                            cantamos

Slide 14 - Slide

Werkwoorden om te oefenen

1. Caminar (wandelen) - tú
2. Cocinar (koken) - ellos
3. Hablar (praten) - usted
4. Cantar (zingen) - Rosa y Juan 
5. Nadar (zwemmen) - La profesora 
6.  Jugar (spelen) - Mario y yo
7. Trabajar (werken) - vosotros 
naam + yo = nosotros
naam + tú = vosotros
naam + naam = ellos/ellas/ustedes 

Slide 15 - Slide

Las respuestas 

1. Caminar (wandelen) - tú
                         > caminas
2. Cocinar (koken) - ellos
                            > cocinan
3. Hablar (praten) - usted                            >  habla
4. Cantar (zingen) - Rosa y Juan              > cantan
5. Nadar (zwemmen) - La profesora       > nada 
6. Jugar (spelen) - Mario y yo                      > jugamos
7. Trabajar (werken) - vosotros                   > trabajáis

Slide 16 - Slide

Los deberes 
miércoles el veintiocho de octubre
Leren: de werkwoorden op -ar + SER.

(voor de vakantie al opgegeven)

Slide 17 - Slide