This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Pak je leesboek en ga lezen.
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Lezen in leesboek, 15 min
Warming up argumenteren, 10 min
Aan de slag! Leva hfst. 3, opdracht en bij tekst 1
Slide 2 - Slide
Het regent zo, omdat het altijd zo regent. Drogreden:
A
Vals dilemma
B
Beroep op traditie
C
Cirkelredenering
Slide 3 - Quiz
1. Een feitelijk argument is een controleerbaar argument.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Welke drogreden? "Ik ben directeur omdat ik het hier voor het zeggen heb!"
A
ontduiken van de bewijslast
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
onjuist beroep op autoriteit
Slide 5 - Quiz
Soorten argumenten
controleer-baar
twee gelijke zaken worden vergeleken
je gebruikt een voorval dat je hebt beleefd
je legt het nut uit of het gewenste gevolg
gebaseerd op een algemeen aanvaarde opvatting
gebaseerd op gevoel of intuïtie
feitelijk argument
ervarings-argument
nut of (on)gewenst gevolg
vermoeden
vergelijking-argument
emotioneel argument
Slide 6 - Drag question
Als een argument over een gevoel gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief
Slide 7 - Quiz
Wie van de drie geeft hier een objectief argument?
A
Frits
B
Carlijn
C
Pim
Slide 8 - Quiz
Subjectieve argumenten hebben over het algemeen meer overtuigingskracht dan objectieve argumenten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Soort argument?
A
moreel argument
B
vergelijkingsargument
C
ervaringsargument
D
feitelijk argument
Slide 10 - Quiz
Je kunt argumenten in een tekst herkennen door te letten op zoals en 'omdat'. Argumenten gebruikt men om een mening te onderbouwen. Een schrijver kan daarbij losstaande, gelijkwaardige argumenten gebruiken, dat noemen we Wanneer de schrijver een hoofdargument onderbouwt met nog een argument, noemen we dit .
....1....
....2....
....3....
....4....
nevenschikkende argumentatie
signaalwoorden
onderschikkende argumentatie
want
Slide 11 - Drag question
Wat doe je als je een argument weerlegt?
A
Dan bevestig je het argument
B
Dan bedenk je een argument
C
Dan herhaal je een argument
D
Dan ga je tegen het argument in
Slide 12 - Quiz
Een drogreden is:
A
Een vals argument
B
Een valide argument
C
Een niet geldig argument
D
Een duidelijk argument
Slide 13 - Quiz
Standpunt
Argument
Argument
het vwo-onderwijs in Nederland is van te lage kwaliteit
Veel ouders willen dan ook Engelstalig onderwijs voor hun kinderen.
tweetaligheid is een indicator geworden van vwo-scholen met een hoge kwaliteit.
Slide 14 - Drag question
Welke drogreden?
A
Verkeerde autoriteit
B
Onjuist beroep kenmerk/eigenschap
C
Verkeerde vergelijking
D
Onjuist beroep voor- en nadelen
Slide 15 - Quiz
Een betoog
In betoog wil de schrijver je overtuigen. In een betoog vind je dan ook altijd argumentatie daarvoor. Een betoog is altijd subjectief.