VWO - HC verlichting - Week 1 - les 1 - Geschiedenisquiz 5VWO/6VWO

Wat doen we vandaag?
1) Basis geschiedenis: Periodes / jaartallen opdracht
2) Kennischeck
3) Opdracht:snelle mindmap

1 / 38
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
1) Basis geschiedenis: Periodes / jaartallen opdracht
2) Kennischeck
3) Opdracht:snelle mindmap

Slide 1 - Slide

Periodes / 
tijdvakken 
/ historische contexten / kenmerkende aspecten

Slide 2 - Slide

2) Opdracht
vul het formulier peirodes en tijdvakken in Classroom / of live verder in.

Slide 3 - Slide

Kennischeck
Tijdvak 5, 6, 7 en 8

Slide 4 - Slide

We beginnen makkelijk... hoeveel periodes zijn er in onze indeling van de geschiedenis?
A
5
B
10
C
15
D
20

Slide 5 - Quiz

En hoeveel tijdvakken zijn er in onze indeling van de geschiedenis?
A
5
B
10
C
15
D
20

Slide 6 - Quiz

Welk tijdvak zien we hier?
A
De tijd van steden en staten
B
De tijd van ontdekkers en hervormers
C
De tijd van monniken en ridders
D
De tijd van pruiken en revoluties

Slide 7 - Quiz

In welk jaar ontdekt Columbus Amerika?
A
1502
B
1568
C
1648
D
1492

Slide 8 - Quiz

Wat houdt het Twaalfjarig Bestand in tijdens de 80-jarige oorlog?
A
Er is 12 jaar lang crisis.
B
Er is 12 jaar lang politieke onrust.
C
Er is 12 jaar een wapenstilstand.
D
Er is 12 jaar vrede.

Slide 9 - Quiz

Wat houdt de Renaissance in?
A
Een periode van het nieuwe wetenschap.
B
Een herinteresse voor de prehistorie.
C
Een herinteresse voor de klassieke oudheid.
D
Een periode van vele oorlogen.

Slide 10 - Quiz

Luther en Calvijn wilden beiden de christelijke kerk veranderen (hervormen). Waar stoorden ze zich het meest aan?
A
Rijkdom van de kerk.
B
Geestelijken hielden zich niet aan de regels (niet trouwen etc.)
C
Fouten in de Bijbel.
D
Aflaathandel.

Slide 11 - Quiz

Welk tijdvak zien we hier?
A
Tijd van monniken en ridders
B
Tijd van steden en staten
C
Tijd van ontdekkers en hervormers
D
Tijd van regenten en vorsten

Slide 12 - Quiz

Bij het tijdvak dat je zojuist zag, horen de volgende jaartallen...
A
1000-1500
B
1500-1600
C
1600-1700
D
1700-1800

Slide 13 - Quiz

Hieronder staan twee stellingen. Welke is/zijn juist?

A Door de landbouw konden meer mensen worden gevoed.
B Dorpen groeiden uit tot steden doordat de landbouw op de vruchtbare rivieroevers minder opleverde.

A
Alleen stelling A
B
Alleen stelling B
C
Stelling A en B
D
Geen van beide

Slide 14 - Quiz

Aan het eind van tijdvak 3 ontstond het feodaal stelsel. Waarom zorgde het feodaal stelsel voor een machtsafname van de koning(en)?
A
Er werd te veel belasting geheven.
B
De koning moest veel oorlogen voeren.
C
De koning verloor controle over de leenmannen.
D
De Vikingen verwoestten vele leengebieden.

Slide 15 - Quiz

Welke rol speelden kloosters in de ontwikkeling van de cultuur en wetenschap van West-Europa?
A
Kloosters waren vaak bierbrouwerijen.
B
In kloosters waren scholen, er werden boeken overgeschreven.
C
In kloosters vonden veel mensen toevlucht.
D
Kloosters waren heilige plaatsen waar mensen de mis konden bijwonen.

Slide 16 - Quiz

Maak het volgende Kenmerkend Aspect af: De ontwikkeling van ... en ... in de Griekse stadstaat
A
bouwkunst en politiek
B
wetenschap en politiek
C
cultuur en democratie
D
wetenschap en cultuur

Slide 17 - Quiz

In de 16e eeuw begon de Nederlandse Opstand. Hierdoor ontstond na een lange strijd een nieuwe staat. Welke omschrijving van die nieuwe staat is de juiste?
A
Een monarchie onder het Huis van Oranje in de gehele Nederlanden.
B
Een monarchie onder het Huis van Oranje in de Noordelijke Nederlanden.
C
Een republiek in de gehele Nederlanden.
D
Een republiek in de Noordelijke Nederlanden.

Slide 18 - Quiz

Welke stelling(en) over de Atheense democratie is/zijn juist?
1 De democratie in Athene was direct, omdat het volk eerst volksvertegenwoordigers koos.
II De democratie in Athene was direct, omdat je persoonlijk aanwezig moest zijn bij de volksvergadering om te kunnen meebeslissen.
A
Stelling I
B
Stelling II
C
Beide stellingen
D
Geen van beide

Slide 19 - Quiz

Waaraan dankt de 'landbouwrevolutie' haar naam?
A
Het heeft een grote impact op de levens van mensen.
B
Het ging ongelofelijk snel.
C
Het heeft betrekking op eten.
D
Er zijn veel mensen bij betrokken.

Slide 20 - Quiz

Welke historische persoon zien we hier?
A
Christoffel Columbus
B
Karel V
C
Karel de Grote
D
Keizer Constantijn

Slide 21 - Quiz

The Declaration of Independence is de start van de Verenigde Staten van Amerika. Welke persoon was direct betrokken bij het schrijven ervan?
A
John Locke
B
Montesquieu
C
Adam Smith
D
Thomas Jefferson

Slide 22 - Quiz

De aanleiding van WO1 is...
A
de bondgenootschappen
B
het militarisme
C
de moordaanslag op Frans-Ferdinand
D
het nationalisme

Slide 23 - Quiz

empirisme?
A
kennis opdoen door logisch nadenken
B
kennis opdoen uit ervaring
C
het streven naar een groter rijk
D
christelijke geloofsvisie van Spinoza

Slide 24 - Quiz

Het humanisme hoort bij de Renaissance omdat...
A
Het de mens centraal stelt
B
Het in dezelfde tijd tot ontwikkeling komt
C
Het uitgaat van memento mori
D
Erasmus in Italië is geweest

Slide 25 - Quiz

De Verlichting was van:
A
1400-1500
B
1500-1600
C
1600-1700
D
1700-1800

Slide 26 - Quiz

Wat hoort niet bij humanisme
A
studie van de klassieken
B
uit het klooster gaan
C
emoties zijn belangrijk
D
kritiek of leefwijze geestelijken

Slide 27 - Quiz

De Franse Revolutie was in
A
1748
B
1776
C
1789
D
1795

Slide 28 - Quiz


Wat was de aanleiding voor de Amerikaanse Revolutie?
A
Belastingen
B
Slavernij
C
Geen connectie meer met Engeland
D
De Onafhankelijkheids-verklaring

Slide 29 - Quiz

De Franse Revolutie is geinspireerd door
A
De Renaissance
B
De Verlichting
C
De Amerikaanse revolutie
D
De Wetenschappelijke revolutie

Slide 30 - Quiz

Wat is heliocentrisme?
A
De aarde is het centrum van het heelal
B
De zon is het centrum van het heelal
C
Onderzoek vanuit empirisme
D
Onderzoek doen vanuit rationalisme

Slide 31 - Quiz

Aan de vooravond van WO2 traden Engeland en Frankrijk niet op tegen de herbewapening van Duitsland. Welke reden hadden ze hiervoor?
A
Ze konden niet tegen de Duitsers op.
B
Dat was afgesproken tijdens de Conferentie van München.
C
Ze vonden het Verdrag van Versailles eigenlijk ook te streng.
D
Ze wilden Hitler een plezier doen.

Slide 32 - Quiz

Welke uitspraak/uitspraken over WO2 is/zijn juist?
I. Het Westen deed niets toen Hitler van Oostenrijk een Duitse provincie maakte.
II. Het Westen reageerde pas toen Duitsland Nederland aanviel.
A
Uitspraak I
B
Uitspraak II
C
Uitspraak I en II
D
Geen van beide

Slide 33 - Quiz

De revolutionairen tijdens de Franse Revolutie hanteerden drie motto's, welke zijn dit?
A
Vrijheid, gelijkheid, broederschap
B
Vrijheid, gelijkheid, aristocratie
C
Vrijheid, democratie, gelijkheid
D
De juiste staat er niet tussen.

Slide 34 - Quiz

Welk begrip past bij de foto?
A
Blitzkrieg
B
D-Day
C
Operatie Barbarossa
D
Slag om Stalingrad

Slide 35 - Quiz

Tijdens WO1 had Rusland een ander probleem: de Russische revolutie. Wie had de macht in Rusland vóór de revolutie?
A
De bureaucratie en de tsaar.
B
De bureaucratie en de boeren.
C
De tsaar en de boeren.
D
De bureaucratie en de adel.

Slide 36 - Quiz

In het door nazi-Duitsland bezette Europa kwamen onder de bevolking drie houdingen voor tegenover de nazi's. Welke zijn dit?
A
Opstand, verzet, collaboratie
B
Aanpassing, collaboratie, verzet
C
Aanpassing, opstand, verzet
D
Collaboratie, revolutie en opstand

Slide 37 - Quiz

Opdracht
Pak een a3
Maak een snelle mindmap van dit hoofdstuk.
Gebruik:
  • jaartallen/ begrippen / personen
  • leidende vragen
  • kenmerkende aspecten

Slide 38 - Slide