Maak samenstellingen van de volgende woorden.
14 (T) station + chef
15 (T) zon + bril
16 (T) beer + sterk
17 (T) muis + val
18 (T) lange + afstand + relatie
Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes. Zet de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd.
19 (T) Thomas […] (bepalen) de route voor de mountainbikeclub.
20 (T) We hebben al veel […] (besparen) op de energierekening dankzij de spouwmuurisolatie.
21 (T) Heb jij je naam wel op het evaluatieformulier […] (vermelden)?
22 (T) Katja zegt dat ze om elf uur thuiskomt, maar haar moeder […] (geloven) haar
niet.
Kies de juiste woorden, zodat de zin klopt.
23 (T) De schrijver [van wie/waarvan] Tims moeder alle boeken gelezen heeft, is Tommy Wieringa.
24 (T) Herman is naar de kapper geweest, [dat/wat] hard nodig was.
25 (T) Het verbouwde winkelcentrum opent over twee weken [haar/zijn] deuren.
26 (T) [De jongen/Het meisje] die op zaterdag bij de drogist werkt, zit bij Elza in de klas.