les 46 Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort

les 46
Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

les 46
Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort

Slide 1 - Slide

Hallo 2Vd
Pak je spullen alvast (leesboek) en Nieuw Nederlands + schrift. Ga zitten volgens het klassenschema.
timer
10:00
Wat gaan we doen vandaag?
  • 10 min lezen (Stiefkind) p. 27
  • Wat weet je nog?
  • Groepsopdracht
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog?
timer
2:00
1. Welke zin is beter en waarom?
1. Tim heeft een waakzame en een hele grote hond.
2. Tim heeft een waakzame hond die heel groot is.
2. Kan je onderstaande krantenkop verbeteren?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Leerdoelen


Ik weet/kan...
  • variëren in woordgebruik door synoniemen en verwijswoorden te gebruiken.
  • variëren in zinsopbouw om mijn tekst aantrekkelijker te maken.
  • voorbeelden gebruiken om mijn tekst aantrekkelijker en duidelijker te maken.

Slide 5 - Slide

Leerdoelen


Ik weet/kan...
  • zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen bij elkaar staan.

Slide 6 - Slide

Het formuleren van een zin
  • Als je een zin verkeerd formuleert, kan je soms verkeerd begrepen worden. Dat kan lastig zijn en soms ook vervelend.
  • Let goed op dat je de juiste woorden bij elkaar zet als je een zin formuleert.

  • Hierna een paar voorbeelden. Zien jullie welke zinnen beter geformuleerd zijn?

Slide 7 - Slide

a. Merel geeft de fles aan de baby die zij uit de magnetron haalt.
b. Merel haalt de fles uit de magnetron en geeft deze aan de baby.
A
Zin a is beter
B
Ze zijn beide niet goed
C
Ze zijn beide goed
D
Zin b is beter

Slide 8 - Quiz

a. Mannen kiezen vaker dan vrouwen ijs als dessert.

b. Mannen kiezen vaker ijs dan vrouwen als dessert.
A
Ze zijn beide niet goed.
B
Zin a is beter.
C
Zin b is beter.
D
Ze zijn beide niet goed

Slide 9 - Quiz

Waarom?
Waarom is de ene zin beter dan de andere?

Filmpje


Slide 10 - Slide

De theorie - 5 tips!
  1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar  en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  3. Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  4. Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  5. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.

Slide 11 - Slide

  1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  3. Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  4. Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  5. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
De theorie - 5 tips! (p.242)
Duo-opdracht
Kies 3 tips uit. Maak per tip een zinnenpaar waarvan één zin laat zin hoe het wel moet en één zin hoe het niet moet. Wissel de volgorde af.
timer
5:00

Slide 12 - Slide

  1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  3. Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  4. Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  5. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
De theorie - 5 tips!
Duo-opdracht
Werk samen met een ander tweetal en wissel jullie zinnen uit. Kies van elkaars zinnenparen de zinnen uit die aangeven hoe het wel moet.
timer
2:30

Slide 13 - Slide

Zelf oefenen
Cursus 6 Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
Wat: Opdracht 2p. 243
Hoe:  Individueel
Hulp: Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 7 min.
Uitkomst: Geoefend woorden bij elkaar zetten die bij elkaar horen.
Klaar?
Lezen in je leesboek
of huiswerk
timer
5:00

Slide 14 - Slide

Leerdoelen


Ik weet/kan...
  • zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen bij elkaar staan.

Slide 15 - Slide

Fijne dag!
Ruim rustig je spullen op en blijf zitten tot de bel gaat

Slide 16 - Slide