Naar welk woord zoek je in het woordenboek? (wat is het grondwoord?)
Bedenk eerst: is het een ww of een zelfst nw?
Zij
fietsten samen naar
huisDat stel woont twee huizen verderop
Ik werkte gisteren in de fabriek
Zij herhaalden alle informatie over de toetsen
Vanmorgen werd ik wakker van de vogeltjes