This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat doen we vandaag?
Vragen grammatica?
Bespreken opdr. 54 t/m 57.
Hoofdstuk 15.
Slide 1 - Slide
Vragen Grammatica?
Slide 2 - Open question
Slide 3 - Slide
Geen vragen (meer)?
Maak maar twee rijtjes....
Slide 4 - Slide
Hulpboek blz. 126
Ergon 24.
Slide 5 - Slide
Ergon
1
Slide 6 - Slide
Mythe en werkelijkheid
Taalboek blz. 66-67.
Hulpboek blz. 60.
Opdrachten 54 t/m 57
Slide 7 - Slide
Opdracht 54
a De Ilias laat zien hoe desastreus een oorlog is voor alle betrokkenen en dat is nog steeds een relevante boodschap.
b Eigen verwerking. Bijvoorbeeld: Het is al een heel oud verhaal en daarom is het interessant; ik houd van verhalen over goden en helden.
c Eigen verwerking. Bijvoorbeeld: Goed Engels kunnen spreken en schrijven, goed met computers kunnen omgaan.
d Eigen verwerking.
Slide 8 - Slide
Opdracht 55
a Hij geloofde dat hij met Homeros in de hand Troje kon vinden, terwijl de wetenschappers uit zijn tijd dachten dat het maar een verzonnen verhaal was en niet echt gebeurd; hij groef op met dynamiet en graafmachines.
b Hij heeft zijn opgravingen en vondsten nauwkeurig gedocumenteerd en sommige opgravings- technieken die hij uitprobeerde in Troje zijn naderhand overgenomen.
Slide 9 - Slide
Opdracht 56
De hoge, grote muren van een stad die door brand verwoest leek te zijn deden hem denken aan de beschrijving van Troje van Homeros.
Slide 10 - Slide
Opdracht 57
a Het masker wordt gedateerd in de 16de eeuw ( 1550-1500 v.Chr.). Het verhaal van de Trojaanse oorlog speelt zich af in de 13de/12de eeuw.
b Het kostbare masker duidde op een beroemde koning, dus Agamemnon. Indirect zou het het bewijs zijn dat de Trojaanse oorlog echt bestaan had, en Troje dus ook.
Slide 11 - Slide
Opdracht
a
Slide 12 - Slide
Opdracht
a
Slide 13 - Slide
Opdracht
a
Slide 14 - Slide
Opdracht
a
Slide 15 - Slide
Hulpboek blz. 117
Erga 8, 9, 10.
Slide 16 - Slide
Ergon
1
Slide 17 - Slide
Ergon 1
1
Slide 18 - Slide
Aan het werk.
Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 16.
Leer Hulpboek blz. 140 t/m 150.
Lees Tekstboek blz. 68 t/m 72.
Maak Hulpboek blz. 63, opdr. 1 & 2
Maak Hulpboek blz. 64, opdr. 6, 7 en 9.
Dit is ook huiswerk.
Slide 19 - Slide
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 20 - Slide
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 21 - Open question
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?