This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Hoe word ik beoordeeld?
LE11
- LVF'en 1+2 lessenreeks LA (= 75%)
- Externe beoordeling (=25%)
LE12
- LVF'en 3+4 lessenreeks LA (= 50%)
- Interne beoordeling (=50%)
Wie beoordeelt ?
- LVF'en docent DID
- Extern begeleider LA
Wie beoordeelt ?
- LVF'en docent DID
- Intern
Slide 1 - Slide
Afspraken interne les
1. Lesduur 25 minuten
2. Starten met een SWU
3. Vaste structuur:
- SWU
- Kern 1 (oefenen)
- Kern 2 (toepassen)
4. Lesgever stuurt opruimen aan.
exclusief opbouwen
(= specifieke warming up)
- Lesgeven aan hele klas
- Geblesseerden een actieve rol geven
LVF dag voor lesgeven in SBIS onder LE12 uploaden!
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Voorbeeld doelstelling.
Aan het einde van de les kunnen de deelnemers vanuit beweging de bal gericht koppen op hun doelwit?
Wat ontbreekt bij deze doelstelling?
A
de bewegingsvorm en
de omstandigheid
B
de bewegingsvorm en
de kwalitatieve minimale prestatie
C
de kwantitatieve minimale prestatie
en de omstandigheid
D
de kwantitatieve minimale prestatie en de kwalitatieve minimale prestatie
Slide 4 - Quiz
Doelstelling les: BWOM geformuleerd
Doelstelling lessenreeks: algemeen geformuleerd
De tackle bij rugby
Een motorische doelstelling
kunnen toepassen
in een oefenvorm op een traag dribbelende tegenstander
...vanuit een voldoende lage heuppositie, armen op heuphoogte of lager, hoofd boven de achterste arm en de tegenstander liften.
50% vd deelnemers
Sl als lesgever, pag 64-67
Waarom doelstellingen?
- gedragsverandering controleren
- professionelke aanpak
- verantwoording
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Voorbeeld doelstelling. Aan het einde van de les kan 75% van de deelnemers de wreeftrap bij voetbal als voorzet uitvoeren waarbij het standbeen steeds vlak naast de bal wordt geplaatst en de bal met de bovenkant van de voet wordt geraakt. De voet moet daarbij naar opzij wijzen.
De kwalitatieve minimale eis is dan...
A
75% van de deelnemers
B
als voorzet uitvoeren
C
standbeen naast de bal plaatsen
D
de bal met de bovenkant van de voet raken
Slide 7 - Quiz
Voorbeeld doelstelling. Aan het einde van de les kan 75% van de deelnemers de wreeftrap bij voetbal als voorzet uitvoeren waarbij het standbeen steeds naast de bal wordt geplaatst.
"Als voorzet" is...
A
de omstandigheid
B
de bewegingsvorm
C
de situatie
D
de voorwaarde
Slide 8 - Quiz
Consequenties
van de les
Slide 9 - Slide
Beginsituatie set up bij volleybal (voorbeeldles)
Lesopbouw:
- swu gericht op voeten- en handen, licht>matig intensief
- kern structureren beweging en individuele aandacht, licht intensief
- eindvorm spelplezier, rally's, coach
Organisatie:
- kleine groepen, differentiëren na intro kern
Bewegingsvormen:
- game-like, keuzemogelijkheden bieden
Didactische werkvormen:
- swu + kern instructievorm
- eindspel coachvorm
Slide 10 - Slide
Voorbeeld doelstelling. Aan het einde van de les kunnen 4 vd 10 deelnemers in een aangepaste wedstrijdvorm 4:4 een set up in het 3e tempo spelen waarbij de voeten in juiste richting geplaatst staan, een lichte vering uit de benen wordt uitgevoerd en de armen uitgestrekt worden en nawijzen.
"in een aangepaste wedstrijdvorm 4:4" is...
A
de omstandigheid
en/of de situatie
B
de bewegingsvorm
en/of de situatie
C
de bewegingsvorm
en/of de omstandigheid
D
de bewegingsvorm
en/of de voorwaarde
Slide 11 - Quiz
Lesconsequenties voor de groep
Welke elementen moet jij benoemen bij deze consequenties
A
de bewegingsvormen en de stijl van leidinggeven
B
de bewegingsvormen en de verandermogelijkheden
C
de organisatie en de stijl van leidinggeven
D
de organisatie, stijl van leidinggeven en de verandermogelijkheden
Slide 12 - Quiz
Sl als lesgever
6. Bewegingsvormen
LE11 Les 3
6.1 Bewegingsvormen in het didactisch model
6.2 Het kiezen van bewegingsvormen
6.3 Methodiek
6.4 Bewegingsvormen op het LVF
Slide 13 - Slide
Herhaling les 1
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
https:
Slide 16 - Link
Slide 17 - Slide
Deze leereenheid is:
Slide 18 - Slide
Het thema 'bewegingsvormen' valt onder de welke didactische sleutelvraag..?
A
Waar moet ik beginnen?
B
Wat wil ik bereiken?
C
Hoe ga ik de les geven?
D
Heb ik mijn doel bereikt?
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Slide
Sleep van rechts naar links!
Tot welke functie behoren onderstaande doelen...?
Ontspanning en recreatie
Maatschappelijke activering
Ontwikkeling techniek / tactiek
Stimulering bewegingsvaardigheden
Groei en en instandhouding van bewegings- vaardigheden, gedrag en individuele ontwikkeling
Ontspannen en recreëren
Ondersteunen bij en activeren tot deelname aan SB-activiteiten
Sporttechnische en -tactische vaardigheden ontwikkelen
Slide 21 - Drag question
Slide 22 - Slide
Bovenstaande oefenvormen staan op volgorde van makkelijk naar moeilijk. Als lesgever vraag jij je af:
1. Wat kunnen en weten ze wel / niet? (beginsituatie)
2. Wat zouden ze kunnen leren..?
3. Welke bewegingsvorm ga ik gebruiken..?
Accent: afzet omhoog
Accent: afzetten en landen
Accent: coördinatie afzetten en landen
Accent: combi aanloop en afzetrichting
Accent: aanloop en afzet met hoger tempo
Accent: aanloop, afzetrichting met hoger tempo
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Welke van onderstaande voorbeelden beschrijven 'sociale veiligheid'?
Meerdere antwoorden zijn goed!
A
Stoeivormen bij vechtsporten
B
Vangen bij turnen
C
Overspelen bij voetbal
D
Speerwerpen bij atletiek
Slide 25 - Quiz
1. Jij schat de veiligheid en de risico's in
2. Te moeilijk kan onveilig zijn (overvragen vergroot de kans op ongevallen)
3. Fysieke veiligheid garanderen...
4. en sociale veiligheid!!!
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Sleep van rechts naar links!
Tot welke functie behoren onderstaande doelen...?
Ontspanning en recreatie
Maatschappelijke activering
Ontwikkeling techniek / tactiek
Stimulering bewegingsvaardigheden
Groei en en instandhouding van bewegings- vaardigheden, gedrag en individuele ontwikkeling
Ontspannen en recreëren
Ondersteunen bij en activeren tot deelname aan SB-activiteiten
Sporttechnische en -tactische vaardigheden ontwikkelen
Slide 28 - Drag question
Wat wordt bedoeld met 'de eigenheid van het eindspel'?
A
basketballen in de HEMA
B
shuttles in de korf mikken
C
jongleren met een voetbal
D
Kleine partijvormen bij hockey
Slide 29 - Quiz
Wat is het tegengestelde belang bij... softbal?
A
Passeren & onderscheppen
B
Inblijven & uitmaken
C
Over en weer inplaatsen
D
De scheids is voor of tegen jou
Slide 30 - Quiz
De bewegingsvormen die je kiest moeten aansluiten bij de kern van de vaardigheid die je wilt aanleren, verbeteren of toepassen.
- eigenheid van het eindspel
- techniek, tactiek en conditie integreren in bewegingsvormen
Tegengestelde belangen?
Slide 31 - Slide
Wat wordt bedoeld met 'er moet voldoende afwisseling in de les zijn'?
A
Verhouding arbeid - rust
B
Basketballen met een tennisbal
C
Verhouding concentratie en ontspanning
D
Zoveel mogelijk verschillende bewegingsvormen
Slide 32 - Quiz
1. Aansluiten bij de belevingswereld
2. Afwisselend
3. Timing
4. Veel verschillende vormen? Of kiezen voor een kleine aanpassing?
Slide 33 - Slide
Waarom een matige intensiteit in kern 1 (leren)?
Meerdere antwoorden zijn goed!
A
Omdat partijspelen altijd matig intensief zijn
B
Het einde van de WU is intensief dus kan de intensiteit van kern 1 lager zijn
C
Goede afwisseling arbeid en rust
D
Als ze het al kunnen mogen ze rustiger aan doen
Slide 34 - Quiz
1. WU geleidelijke toename intensiteit
2. Kern 1 (leren) matig intensief
3. Kern 2 (toepassen) toenemende intensiteit
4. CD geleidelijke afbouw intensiteit
Slide 35 - Slide
Welke vorm van differentiatie wordt hier toegepast?
A
Inhoudelijke differentiatie
B
Organisatorische differentiatie
C
Beide vormen van differentiatie
D
Er wordt niet gedifferentieerd
Slide 36 - Quiz
Een praktijkvoorbeeld. Bij aanvang van kern 1 (leren) mogen de deelnemers zelf tweetallen maken.
De opdracht is voor iedereen hetzelfde: met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer over een afstand van 3 meter.
Wordt er in deze situatie gedifferentieerd?
A
Ja
B
Nee
C
Slide 37 - Quiz
Bij aanvang van kern 1 (leren) mogen de deelnemers zelf tweetallen maken. Vanwege een oneven aantal deelnemers maakt de docent één drietal.
De opdracht is voor iedereen hetzelfde: met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer over een afstand van 3 meter.
Het drietal staat ook in een rechte lijn tegenover elkaar: twee aan de ene kant (spelen om de beurt) en één aan de andere kant. Wordt er in deze situatie gedifferentieerd?
A
Ja, de organisatie is niet voor iedereen hetzelfde
B
Nee, ze doen allemaal dezelfde opdracht
C
Ja, want niet iedereen staat precies op 3 meter afstand
D
Weet niet
Slide 38 - Quiz
Bij aanvang van kern 1 (leren) mogen de deelnemers zelf tweetallen maken. Vanwege een oneven aantal deelnemers maakt de docent één drietal.
De opdracht is voor iedereen hetzelfde: met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer over een afstand van 3 meter. Het drietal is aangepast, het zijn de betere spelers van de groep: ze staan nu in een driehoek opgesteld.