Poëzie 4T

poëzie

herhalen en oefenen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

poëzie

herhalen en oefenen

Slide 1 - Slide

Eindrijm:
Gepaard: versregel 1 + 2, 3+ 4, enz rijmen op elkaar

Bijvoorbeeld:
Ze keek zo wonderlijk. Zo bewolkt,
alsof haar gedachten werden bevolkt
door te veel toekomst, verwarring, geluk.
Toen ging ze lezen. In Donald Duck.

Slide 2 - Slide

Eindrijm:
Gekruist: versregel 1 + 3, 2 + 4, enz rijmen op elkaar.

Bijvoorbeeld:
Ik heb een dubbeltje gevonden
in een drukke winkelstraat.
Even wist ik mij verbonden
met die domme onverlaat

Slide 3 - Slide

Eindrijm:
Omarmend: versregel 1 + 4, 2 + 3, enz rijmen op elkaar

Bijvoorbeeld:
Vergeet je niet te leven
dacht ik laatst
de tijd hield stil
een adempauze even

Slide 4 - Slide

Binnenrijm:
Alliteratie:
- woorden die met dezelfde letter beginnen.
- het moet in dezelfde versregel staan

Bijvoorbeeld:
Lekker liggen op mijn bed
met geen mens die op mij let.
Alles wat ik anders moet,
gaat vandaag niet door – net goed.

Slide 5 - Slide

Binnenrijm:
Assonantie:
- woorden hebben de dezelfde klinkerklank
- het moet in dezelfde versregel voorkomen.

Bijvoorbeeld:
Lekker liggen op mijn bed
met geen mens die op mij let.
Alles wat ik anders moet,
gaat vandaag niet door – net goed.

Slide 6 - Slide

Overige begrippen:
Enjambement: 
- De versregel gaat verder in de volgende versregel -> ze vormen samen één zin.
- Als je gaat voorlezen, stop je dus niet aan het einde van de versregel, maar lees je gelijk door naar de volgende.
- Als er geen leestekens zijn, is er niet persé een enjambement. Kijk goed of de zin verder gaat of dat het een volgende zin is.

Slide 7 - Slide

Welke vorm van eindrijm bestaat niet?
A
omarmend
B
omarmd
C
gepaard
D
gekruist

Slide 8 - Quiz

gepaard
gekruist
omarmend
ABAB
ABBA
AABB

Slide 9 - Drag question

Welk rijmschema past bij het volgende:
Er is in Amsterdam een vrouw beroofd:
Haar handtas in haar auto was de buit.
‘M’n tassie’, schoot het door die vrouw haar hoofd,
En smeet haar auto in z’n achteruit.
A
gekruist
B
kruisend
C
omarmend
D
gepaard

Slide 10 - Quiz

Welk rijmschema past hierbij:
Ik schoot naar binnen, want de deur stond open.
School achter het behang van opa’s honk
zo’n prachtig mozaïek? Een drilboor klonk.
Had ik maar geld. Meteen zou ik het kopen.
A
omarmd
B
gepaard
C
kruisend
D
omarmend

Slide 11 - Quiz

Wat is een vorm van alliteratie?
A
daar-waar
B
geven-slepen
C
slome-slak
D
gaas-chaos

Slide 12 - Quiz

Wat is een vorm van assonantie?
A
blijven-kijken
B
groen-gras
C
plek-leven
D
grote-kom

Slide 13 - Quiz

Zit in de volgende zinnen alliteratie?
Ik schoot naar binnen,
want de deur stond open.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Zit in de volgende zin assonantie?
"kwam ik langs mijn geboortehuis gelopen."
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Hoe geef je aan waar een enjambement is? Bijvoorbeeld
A
tussen strofe 1 en 2
B
tussen strofe 3 en 4
C
van versregel 1 naar 2
D
van versregel 1 naar 4

Slide 16 - Quiz

beeldspraak
je gebruikt 'beelden' om iets duidelijk te maken
je schrijft/zegt dus niet letterlijk wat je bedoelt

Slide 17 - Slide

vergelijking 
Je vergelijkt iets met iets anders (het beeld).
Je noemt ze dus allebei. Je kunt het vrij letterlijk nemen.
-met als
- zonder als

Slide 18 - Slide

vergelijking met als
Hij is zo groot als een reus.
Zijn hoofd werd rood als een tomaat.
Ze bibberde als een rietje in de wind.
Ze ging er als een haas vandoor.

Slide 19 - Slide

vergelijking zonder als
Het water is ijskoud.  (dus: water als koud ijs)
Zijn vader is een beer van een vent. (dus: vader is als een beer zo groot/sterk)
Voetbal is oorlog! (dus: ....)

Slide 20 - Slide

metafoor
Alleen het beeld wordt benoemd.
Je kunt het beeld niet letterlijk nemen. 
 De kleerkast bij de deur controleerde de bezoekers. 

Slide 21 - Slide

metafoor
De prinses van de klas is ook gekomen.
Moet je Natalie zien: het lelijke eendje is een zwaan geworden.
Ze is het zonnetje in huis.
Het nieuws sloeg in als een bom.

Slide 22 - Slide

personificatie
De wind fluisterde zacht.
Het graan danste op de velden.
De winter klopte op de deur.
De moeilijke toets staarde me aan.

Slide 23 - Slide

De zee fluisterde zachtjes
A
vergelijk met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 24 - Quiz

Er stond een engel op het podium te zingen
A
vergelijk met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 25 - Quiz

Zijn stem klonk als het geritsel van bladeren in de wind.
A
vergelijk met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 26 - Quiz

Mijn dochter huurt een paleisje in het centrum van de stad.
A
vergelijking met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 27 - Quiz

De zwijnenstal moest opgeruimd
A
vergelijking met als
B
vergelijking zonder als
C
metafoor
D
personificatie

Slide 28 - Quiz

Einde

Slide 29 - Slide