1 hv- Persoonlijke voornaamwoorden en de werkwoorden sein en haben

Herzlich willkommen!
Bitte anmelden, 

LessonUp.app
Overleggen mag maar rustig.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herzlich willkommen!
Bitte anmelden, 

LessonUp.app
Overleggen mag maar rustig.

Slide 1 - Slide

das Programm
w- Fragen wiederholen
Grammatik
quiz

Slide 2 - Slide

Leerdoelen:
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen.

Slide 3 - Slide

W-vraagwoorden
W-Fragen

Slide 4 - Slide

Wiederholung: W-Fragen
hoe?=
A
was
B
wer
C
wo
D
wie

Slide 5 - Quiz

W-Fragen

........ kommst du?
A
Woher
B
Wohin
C
Wann

Slide 6 - Quiz

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!
hoe?
waar?
waarvandaan?
wat?
wie?
wanneer?
waarom?
wann?
woher?
wie?
wo?
was?
wer?
warum?

Slide 7 - Drag question

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 8 - Slide

het persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

der / die / das

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'het' in het Duits.

Slide 18 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jij' in het Duits.

Slide 19 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'wij' in het Duits.

Slide 20 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (meervoud) in het Duits.

Slide 21 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jullie' in het Duits.

Slide 22 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'u' (enkelvoud) in het Duits.

Slide 23 - Open question

Door welke pers. voornaamw. vervang ik een zelfst. naamw.?
die Mutter (die Schwester, die Tante, Emma) = sie
der Vater (der Bruder, der Onkel, Thomas) = er
das Kind (das Mädchen) = es
PLURAL: die Mütter, die Väter, die Schwestern, die Brüder, die Kinder = sie

Slide 24 - Slide

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "die Kinder" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 25 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "die Eltern" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 26 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "Sara" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 27 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "Michael" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 28 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je "das Buch" vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 29 - Quiz

... ihr die Eltern von Carola?
A
Bin
B
Bist
C
Sind
D
Seid

Slide 30 - Quiz

Paul ... drei Geschwister.
A
habe
B
hat
C
hast
D
haben

Slide 31 - Quiz

... du zwanzig Euro für mich?
A
Habe
B
Hat
C
Hast
D
Haben

Slide 32 - Quiz

Die Schwester von Anna... sehr nett.
A
bin
B
bist
C
sind
D
ist

Slide 33 - Quiz

Ich ... die Mutter von Barbara.
A
bin
B
bist
C
seid
D
sind

Slide 34 - Quiz

... Sie viele Freunde in der Schweiz, Herr Müller?
A
Haben
B
Hat
C
Habt
D
hast

Slide 35 - Quiz

Hoe ging dit?
Goed? Gaat zo? Helemaal niet goed?

Slide 36 - Mind map

Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 37 - Quiz

Junge
A
die
B
der
C
das

Slide 38 - Quiz

Kind
A
die
B
der
C
das

Slide 39 - Quiz

Mädchen
A
das
B
die
C
der

Slide 40 - Quiz

Onkel
A
die
B
der
C
das

Slide 41 - Quiz

Lehrerin
A
der
B
das
C
die

Slide 42 - Quiz

Kater
A
die
B
das
C
der

Slide 43 - Quiz

Pferd
A
das
B
die
C
der

Slide 44 - Quiz

Gibt es noch Fragen?
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden in de zin toepassen.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen.

Slide 45 - Slide

x oefening 1 op  blz.  14  
x Woordenlijst blz. 12/13
x Grammatik : persoonlijke voornaamwoorden, werkwoorden haben en sein  

Slide 46 - Slide