paragraaf 1.1

Introductie
Periode 2: hoofdstuk 1 landschappen
Paragraaf 1.1
Planning:
Check vragen via lessonup
Theorie
Opdrachten
Check vragen


Lesdoelen:
- Aan het eind van de les kun je de verschillen tussen een jong en oud gebergte benoemen en herkennen.
- Aan het eind van de les kun je de vormen van platentektoniek waarbij gebergtes ontstaan in eigen woorden beschrijven. 


Op tafel:
Chromebook + 
boeken + snelhechter
1 / 27
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Introductie
Periode 2: hoofdstuk 1 landschappen
Paragraaf 1.1
Planning:
Check vragen via lessonup
Theorie
Opdrachten
Check vragen


Lesdoelen:
- Aan het eind van de les kun je de verschillen tussen een jong en oud gebergte benoemen en herkennen.
- Aan het eind van de les kun je de vormen van platentektoniek waarbij gebergtes ontstaan in eigen woorden beschrijven. 


Op tafel:
Chromebook + 
boeken + snelhechter

Slide 1 - Slide

Hoe hoog moet een berg zijn om een berg genoemd te mogen worden?
A
800 m
B
300 m
C
500 m
D
600 m

Slide 2 - Quiz

Hoe noem je hoogteverschillen in het landschap?
A
contrast
B
reliëf
C
Kenmerk
D
Ligging

Slide 3 - Quiz

Wat is laagland ?
A
Dat is land tussen 200 en 500 meter
B
Dat is land tussen 500 en 1500 meter
C
Dat is land tussen 1500 meter en hoger
D
Dat is land tussen 0 en 200 meter

Slide 4 - Quiz

Een gebied met hoogteverschillen tot 200 m
A
laagland
B
heuvelland
C
middelgebergte
D
hooggebergte

Slide 5 - Quiz


Geef aan welke twee soorten landschappen je vind op deze foto's?

Slide 6 - Open question

Leerdoelen
- Aan het eind van de les kun je de verschillen tussen een jong en oud gebergte benoemen en herkennen.

- Aan het eind van de les kun je de vormen van platentektoniek waarbij gebergtes ontstaan in eigen woorden beschrijven. 

Slide 7 - Slide

Reliëfvormen check

Slide 8 - Slide

Vier reliëfvormen
1. Hooggebergte: De toppen zijn hoger dan 1.500 m.

Slide 9 - Slide

Vier reliëfvormen
2. Middelgebergte: de meeste toppen zijn tussen de 500 en 1.500 m hoog.

Slide 10 - Slide

Vier reliëfvormen
3. Heuvelland: de meeste toppen zijn tussen de 200 en 500 m.

Slide 11 - Slide

Vier reliëfvormen
4. Laagland: het is vrijwel overal lager dan 200 meter.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Weten we nog? De aardplaten bewegen
De aardkorst drijft op de aardmantel.

De aardmantel bestaat uit magma (gesmolten gesteente en gassen).

De aardmantel is vloeibaar door de hitte van de aardkern (5000 graden)

Slide 14 - Slide

de aardkorst
De aardkorst bestaat uit puzzelstukjes: aardkorstplaten.

Deze platen drijven op de magma. Ze bewegen langzaam dit noem je platentektoniek

Magma stroomt in de aardmantel, daardoor bewegen de aardplaten.

Slide 15 - Slide

Platentektoniek voor het ontstaan van bergen
Naar elkaar (convergent)
     Even zware platen botsen tegen elkaar gevolg: aardbevingen + bergen 
     Zware plaat duikt onder lichte plaat gevolg: aardbevingen + vulkanen 

2 soorten platen: continentale platen(licht) en oceanische platen(zwaar)

Slide 16 - Slide

Welke aardplaten zorgen voor het ontstaan van de Alpen?

Slide 17 - Slide

De Alpen
-> Italië werd richting Europa geduwd.
-> Zee werd smaller
-> Zeebodem kwam klem te zitten
-> Gesteentelagen werden omhooggeduwd
-> De Alpen ontstonden 

EN groeien nog steeds!

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Hoe komen fossielen in de Himalaya?
India
Azië
Azië
India
India
Oceaan

Slide 20 - Slide

Fossielen in bergtoppen
  1. Verleden oceaan tussen India en Azië
  2. Rivieren brachten veel zand en klei = sediment op de bodem. 
  3. De lagen zand en klei zijn samengeperst tot gesteente (sedimentgesteente)
  4. Het gesteente werd onder enorme druk geplooid (ofwel: tot een gebergte gevormd).
  5. Gesteente van oceaanbodem is dus onderdeel van Himalaya.
Gesteente dat ontstaat wanneer lagen grond, zoals zand en klei, worden samengeperst
Kenmerken: laagjes horizontaal op elkaar, fossielen van dieren/planten/schelpen tussen de laagjes.

Slide 21 - Slide

Even wat anders
Maak opdracht 3 en 4 in je werkboek van paragraaf 1.1
Hoe: zachtjes overleggen met je buur
Tijd: 15 min.

Daarna: bespreken


Slide 22 - Slide

Oud en jong gebergten 
Hoe komt dat jong, oud wordt?

Slide 23 - Slide

oud en jong gebergte

Slide 24 - Slide


Wat is het verschil tussen oud en jong gebergten?
A
jong heeft een spitse top en oud niet
B
oud heeft diepe dalen en jong niet
C
oud heeft sneeuw aan de top en jong niet
D
jong heeft steile hellingen en oud niet

Slide 25 - Quiz

Is dit een oud of jong gebergte?
A
Oud
B
Jong

Slide 26 - Quiz

Huiswerk
Alle opdrachten van paragraaf 1.1 zijn gemaakt in je werkboek.

Slide 27 - Slide