PW TV Eed, Boukefalas, Gordiaanse knoop, Jezus

Eed van Hippokrates
1 / 21
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Eed van Hippokrates

Slide 1 - Slide



1. A) (1) Citeer de infinitivus van de A.c.I. die afhankelijk is van Ὀμνυμι (r. 1)
B) (1) Wat is de subjectsaccusativus van deze A.c.I.? Geef antwoord in het Nederlands.

Slide 2 - Open question

2. (1) Wat wordt er inhoudelijk bedoeld met την τεχνην ταυτην (r. 4)? Geef antwoord in het Nederlands.

Slide 3 - Open question

3. (1) Verklaar de modus van χρηιζωσι (r. 6).

Slide 4 - Open question

4. (1) Citeer het tekstelement waarin de aflegger van de eed zegt dat hij niet zal meewerken aan euthanasie.

Slide 5 - Open question

5. (2) ἐπι τε γυναικειων σωματων και ἀνδρῳων, ἐλευθερων τε και δουλων. (r. 17-18). In dit zinsdeel staan vijf genitivi. Vier daarvan staan op één lijn, één niet. Leg deze constatering uit.

Slide 6 - Open question

6. (1) Citeer het tekstelement uit r. 20-22 dat terugverwijst naar ὁρκον τονδε (r. 2-3).

Slide 7 - Open question

Het paard Boukefalas

Slide 8 - Slide

1 (6) Leg zo uitgebreid mogelijk de grammaticale structuur van de eerste alinea uit. Besteed daarbij aandacht aan de bijzin/hoofdzin-indeling. Let op voegwoorden, participia en grammaticale constructies.

Slide 9 - Open question

2. (2) ἱππον ἀπολυουσιν (r. 6). Welke reden geeft Alexander hier in deze alinea voor? Geef antwoord in het Nederlands en ondersteun je antwoord met een relevant Grieks citaat.

Slide 10 - Open question

3. (2) Verklaar het verschil in aspect tussen ἐπεστρεψε en ἐοικεν (r. 15).

Slide 11 - Open question

4. (1) Citeer het tekstelement dat tegenover οἱ μεν ἀλλοι μεν παντες (r. 24) staat.

Slide 12 - Open question

De Gordiaanse knoop

Slide 13 - Slide

1. (5) Geef de antecedenten van de volgende woorden (waar slaan de volgende woorden op terug). Citeer indien mogelijk:
a. αὐτον (alinea 1, regel 1)
b. τουτου (alinea 2)
c. παισας (alinea 3, regel 2)
d. ὁς (alinea 4, regel 1)
e. αὐτος (alinea 6, regel 1)

Slide 14 - Open question

2 (2)Welke twee versies zijn er van het verhaal? Ondersteun elke versie met een relevant citaat.

Slide 15 - Open question

3 (2) Wat vindt de schrijver van deze tekst van de bij vraag twee bedoelde versies? Ondersteun je antwoord met een citaat.

Slide 16 - Open question

4 (2) Welke versie lijkt alinea 7 te ondersteunen? Leg je antwoord uit.


Slide 17 - Open question

De geboorte van Jezus

Slide 18 - Slide

1. (5) Leg in je eigen woorden uit wat de volgende namen met het verhaal te maken hebben:
a) Nazareth
b) Bethlehem
c) David
d) Maria
e) Galilea

Slide 19 - Open question

1. (3) Citeer steeds twee werkwoorden die in de volgende tijd staan (typen in NL letters met regelnummer)
a) praesens
b) thematische aoristus
c) imperfectum

Slide 20 - Open question

3. (4) Verklaar de naamval van de volgende woorden. Geef indien nodig het regerende werkwoord!!
a) της Γαλιλαιας (r. 1)
b) αὐτοις (r. 6)
c) κυριου (r. 8, eerste!)
d) φοβον μεγαν (r. 9)

Slide 21 - Open question