H6.2 Het gaat om de winst

H6.2 Het gaat om de winst
3GT
1 / 39
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H6.2 Het gaat om de winst
3GT

Slide 1 - Slide

Planning
5 min - Herhaling H6.2 (deel 1)
25 min - Uitleg H6.2 (deel 2) + opdrachten maken + nakijken

Slide 2 - Slide

Waar hebben we het over gehad?

Slide 3 - Slide

Pak H6.2 erbij.

Slide 4 - Slide

Planning
5 min - Herhaling H6.1
25 min - Uitleg H6.2 (deel 1) + opdrachten maken 

Slide 5 - Slide

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in de volgende productiefactoren:
Kapitaal - machines, gebouwen en voertuigen
Arbeid - menselijke inspanning
Natuur - grond, regenwater, bossen, grondstoffen
Ondernemerschap - natuur, arbeid en kapitaal worden goed
ingezet. Op die manier kan hij winst halen.

Slide 6 - Slide

Productiefactoren
totaal beloningen productiefactoren 
=
gelijk aan toegevoegde waarde
opg. 3/5/7

Slide 7 - Slide

Toegevoegde waarde





= Doordat bedrijven producten bewerken, krijgen deze producten meer waarde.

Slide 8 - Slide

Bedrijfskolom
Bedrijfskolom
= bedrijven die na elkaar aan een product meewerken.
Meelfabriek levert:
0,45 - 0,20 = €0,25 waarde toe

Slide 9 - Slide

Kapitaalintensief = meer kapitaalgoederen dan mensen

Arbeidsintensief = meer mensen dan machines

Slide 10 - Slide

Afschrijving
Afschrijven = de jaarlijkse waardeverminderen van kapitaalgoederen.

Bij afschrijven zijn 3 gegevens belangrijk:

  • aanschafwaarde
  • levensduur
  • restwaarde  

Slide 11 - Slide

Afschrijving

Slide 12 - Slide

Wat ga je leren?
  • Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen (1)
  • Hoe je de consumentenprijs berekent (1)
  • Hoe je kunt berekenen hoeveel de btw is in de consumentenprijs (2)
  • Wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent (2)
  • Wat het verschil is tussen brutowinst en nettowinst en hoe je deze beide berekent (2)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Maken opdracht 1, 2, 3 en 4
1. Maken opdracht 1, 2, 3 en 4 blz. 164 + 165
2. Klaar? Verder met blz. 178 (opdr 1 t/m 13)
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Antwoord opdracht 2
  • A. 50% + 20% = 70%
  • B. 1. Ze weet niet exact wat haar bedrijfskosten zijn en ze weet niet exact hoeveel ze gaat verkopen.

Slide 17 - Slide

Antwoord opdracht 3
Inkoopprijs
Brutowinstopslag
Verkoopprijs
Berekening
A.
€24,60
85%
B.
€9,50
120%
C.
€2,10
250%

Slide 18 - Slide

Antwoord opdracht 4
Inkoopprijs
Verkoopprijs
Brutowinstopslag in €
In % van de inkoopprijs
A.
€8
€14,00
B.
€45
€112,50

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Maken opdracht 5, 6 en 7
1. Maken opdracht 5, 6 en 7 (7a niet). Blz. 165 + 166
2. Klaar? Verder met blz. 178 (opdr 1 t/m 13)
timer
8:00

Slide 22 - Slide

Antwoord opdracht 5
Verkoopprijs
BTW-tarief
Berekening van de consumentenprijs
A.
€32,95
21%
B.
€16,50
9%
c.
€129,70
21%

Slide 23 - Slide

Antwoord opdracht 6
  • A. 9 : 100 x 85 = €7,65 +  €9 = €16,65
  • B. 16,65 : 100 x 121 = €20,15

Slide 24 - Slide

Antwoord opdracht 7B
  • B. 1. 8,60 + 5 + 7,90 =  €21,50
  •      2. 21,50 + 4,52 = €26,20

Slide 25 - Slide

Wat ga je leren?
  • Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen (1)
  • Hoe je de consumentenprijs berekent (1)
  • Hoe je kunt berekenen hoeveel de btw is in de consumentenprijs (2)
  • Wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent (2)
  • Wat het verschil is tussen brutowinst en nettowinst en hoe je deze beide berekent (2)

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Maken opdracht 8
1. Maken opdracht 8 blz. 166
2. Klaar? Verder met blz. 178 (opdr 1 t/m 13)
timer
3:00

Slide 30 - Slide

Antwoord opdracht 8
Consumentenprijs
BTW-tarief
Berekening van het btw- bedrag
A.
€29,95
21%
B.
€1,98
9%
C.

€98,00
21%

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Maken opdracht 9 + 10
1. Maken opdrachten 9 en 10 blz. 166 + 167
2. Klaar? Verder met blz. 178 (opdr 1 t/m 13)
timer
5:00

Slide 33 - Slide

Antwoord opdracht 9
  • A. 900 stuks
  • B. Als die verkoopprijs hoger wordt, kan het zijn dat je niet meer zoveel artikelen verkoopt.

Slide 34 - Slide

Antwoord opdracht 10
Verkoopprijs
Afzet
Omzet
A.
€9,50
150
€.....................
B.
€1,95
......................
€39.000
C.

€..................
450
€5.557,50

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Maken opdracht 11
1. Maken opdracht 11 blz. 167
2. Klaar? Verder met blz. 178 (opdr 1 t/m 13)
timer
3:00

Slide 37 - Slide

Antwoord opdracht 11
  • A. 450 x 2750 = €1.100.000
  • B. 1.100.000 - 650.000 = €450.000
  • C. 450.000 - 385.000 = €65.000

Slide 38 - Slide

Aan de slag!
H6.2 blz. 164 t/m 167
Opdracht 8 t/m 11

Slide 39 - Slide