This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Is er bij het bouwen en online zetten van een website sprake van schaarste?
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quiz
Stelling I: Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen. Stelling II: Bij zelfvoorziening maak je zelf het goed dat je nodig hebt.
A
Alleen stelling I is juist.
B
Alleen stelling II is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.
Slide 5 - Quiz
Een hamburger kan zowel basisbehoefte als een luxe behoefte zijn.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Een 'tikkie' sturen is een voorbeeld van chartaal geld.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
De functies van geld zijn:
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel
D
Betaalmiddel
Slide 27 - Quiz
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen voor een bepaald bedrag noem je
A
Inflatie
B
Deflatie
C
Koopkracht
D
Budget
Slide 28 - Quiz
Als je met hetzelfde geld minder kunt kopen omdat de prijzen stijgen, noemen we dat
A
Inflatie
B
Deflatie
Slide 29 - Quiz
Mijn budget is € 50,- Een broodje kost € 7,50 Een drankje kost € 2,50 Wat kan ik kopen: