Introductie periode 4 Project pop-upstore

Introductie
Aansluiten bij BAC/Design Thinking
Grammatica
Elementen van creatief schrijven en poëzie 
interne en externe nieuwsbrief
betoog
proefpresentatie doen

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Introductie
Aansluiten bij BAC/Design Thinking
Grammatica
Elementen van creatief schrijven en poëzie 
interne en externe nieuwsbrief
betoog
proefpresentatie doen

Slide 1 - Slide

Groepswerk
Aan het einde levert elk groepje een dossier in.
Op het dossier krijgen jullie een groepscijfer.
Handleiding staat in It's Learning.
De studieplanner staat in de handleiding. 


Slide 2 - Slide

It's learning
Per week bij de infopagina alle materiaal dat je nodig hebt.
Soms kun je extra oefenen.
Ik moet het ook nog leren! Laten we elkaar tips geven.

Slide 3 - Slide

Twee cijfers
1. Toets grammatica
2. Groepsdossier, ook taalverzorging telt mee.

Slide 4 - Slide

JAM: Herkansing Woordenschat 
Eerst een Kahoot over voorvoegsels.
Daarna kun je de toets maken.
Volgende les:
JAM: Grammatica H 3 werkwoordspelling

Slide 5 - Slide

MMC
Opfrissen Grammatica H 3
Samenstellingen
Leestekens

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm tt
Enkelvoud:
Ik-vorm na 'ik' en voor 'jij' (je): ik vind / vind je
Ik-vorm bij gebiedende wijs: Kom!
Ik-vorm + t in de andere gevallen: je vindt / hij vindt / Julia vindt
Meervoud:
hele werkwoord (infinitief): we/jullie/ze/mijn vrienden vinden
Hulpmiddel: vervang het werkwoord door een vorm van 'lopen'.

Slide 7 - Slide

Werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 8 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 9 - Quiz

werkwoordspelling

A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 10 - Quiz

Werkwoordspelling

In welke zin zijn de werkwoorden juist gespeld?
A
Hij erkent dat ze is verandert.
B
Hij erkent dat ze is veranderd.
C
Hij erkend dat ze is verandert.
D
Hij erkend dat ze is veranderd.

Slide 11 - Quiz

ZULLEN
tegenwoordige tijd:
ik zal
jij zult / zul jij (spreektaal: jij zal / zal jij)
u zult / zult u (spreektaal: u zal / zal u)
hij/zij zal
wij/jullie/zij zullen
verleden tijd:
ik/jij/hij zou
wij/jullie/zij zouden
 

Slide 12 - Slide

Willen
ik wil
je / jij / u wilt (zakelijke teksten)
wil jij
hij / deze meneer wil (!)


voltooid deelwoord: gewild


Slide 13 - Slide

In welke zin is het werkwoord op de juiste manier geschreven?
A
Jij zal wel moe zijn na zo'n lange werkdag.
B
Jij zult wel moe zijn na zo'n lange werkdag.

Slide 14 - Quiz

pv verleden tijd
Sterke werkwoorden: veranderen van klank in de verleden tijd, je schrijft ze zo eenvoudig mogelijk.
Ida kijkt / keek in haar agenda. Ze vindt /vond wat ze zocht.
Zwakke werkwoorden:
Enkelvoud: ik-vorm + te / ik-vorm + de (blafte, reisde)
Meervoud: ik-vorm + ten / ik-vorm + den (juichten, beloofden)

Slide 15 - Slide

De supporters ..... bij het doelpunt van FC Groningen
A
juichten
B
juichden

Slide 16 - Quiz

De chef-kok ... een heerlijke maaltijd voor de gasten.
A
bereide
B
bereidde

Slide 17 - Quiz

De gast ... van een heerlijk menu
A
genoten
B
genootten
C
genietten
D
genieten

Slide 18 - Quiz

voltooid deelwoord
Heeft een hulpwerkwoord bij zich.
Eindigt op t, d of en.
Luister naar de klank als je langer maakt: het is gebeurd - gebeurde (je hoort 'd').
Bijvoeglijk gebruikt? Zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je schrijft het zo kort mogelijk: vergrote foto / geschatte bedrag
Tegenwoordig deelwoord: infinitief + d: hij komt lopend.

Slide 19 - Slide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
A
verhuisd
B
geverhuisd
C
verhuist
D
verhuizd

Slide 20 - Quiz

Nu Nederlands 
Maak de opdracht die bij Planning staat.
5 minuten.
Klaar? Maak een mindmap of samenvatting van de geleerde stof.

Slide 21 - Slide

Nu Nederlands: Gram 3
Maak de opdrachten die klaarstaan bij Planning
In je online licentie
Werk individueel, in stilte en geconcentreerd! 
25 minuten
Klaar? Maak een mindmap van de geleerde stof of vat samen!
 https://www.cambiumned.nl/oefenen/spelling/werkwoordspelling/

Slide 22 - Slide

Samenstellingen
Twee zelfstandige woorden, die samen een nieuw woord vormen.
Schrijf je aan elkaar!
garagehouder
telefoonhoesje
ziektekostenverzekeringspolis

Slide 23 - Slide

Aan elkaar 
Woorden met er-, hier-, daar-, waar + een voorzetsel
erop, hierin, daarmee, waarvan

Slide 24 - Slide

Koppelteken
Wanneer het woord begint met bepaalde voorvoegsels:
non-binair, niet-rokers, ex-man etc.
Gelijkwaardige samenstellingen: zwart-wit,
prijs-kwaliteitverhouding
Bij onduidelijke uitspraak: mbo-opleiding
Bij vaste combinaties: kant-en-klaarmaaltijden

Slide 25 - Slide

Nu Nederlands
Maak de opdrachten die klaar staan bij Planning.
Werk geconcentreerd. 
10 minuten.
Klaar? Maak een mindmap of samenvatting van de geleerde stof.

Slide 26 - Slide

De komma
De meest gemaakte fout op het examen schrijven.
Met komma’s geef je aan waar de lezer een pauze moet ‘lezen’. Plaats dus een komma als er bij het voorlezen (hardop of ‘in je hoofd’) een duidelijke pauze hoorbaar is.

Slide 27 - Slide

Wanneer en komma?
In opsommingen: ‘Zij schrijft artikelen, essays, romans, verhalen en columns.’
Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden: ‘Oma had een mooie, oude, donkere linnenkast.’ 
‘Kamp, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.’
 ‘Mijn buurman Arend, die vroeger een collega van mij was, heeft alles geregeld voor het straatfeest.’ 

Slide 28 - Slide

Persoonsvormen
Het is ook gebruikelijk om tussen twee naast elkaar staande persoonsvormen een komma te zetten:

Wat zij gepresteerd heeft, is heel opmerkelijk.
Wie dit leest is gek.

Slide 29 - Slide

Voegwoorden
Vóór voegwoorden als hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl kun je meestal het best een komma plaatsen:

Zij vertelde het aan iedereen, hoewel de informatie vertrouwelijk was.
Ik was bang dat de deur op slot zou zitten, maar dat bleek niet het geval. 

Slide 30 - Slide

Voegwoord dat
Vóór het voegwoord dat komt geen komma, want je leest daar geen pauze:

Ik heb nooit beweerd dat ik een hekel heb aan taal.
Ik hoop dat mijn vakantie kan doorgaan.
Zeker is dat er geen gewonden zijn gevallen.

Slide 31 - Slide

Plaats komma's 
Komma’s zorgen voor rustpunten in je tekst maar zorgen bovendien dat frases in zinnen die bij elkaar horen bij elkaar blijven en scheidingen ontstaan waar deze nodig zijn. In sommige gevallen krijgt de zin zelfs een andere betekenis als je ze verkeerd gebruikt. Met een komma geef je aan dat er meer komt terwijl een punt een einde aangeeft.  

Slide 32 - Slide

vervolg
Opsommingen bijvoeglijk naamwoorden en werkwoorden die niet bij elkaar horen scheid je met komma’s van elkaar om een voorbeeld te noemen. Lange zinnen zijn bovendien veel beter te volgen wanneer je rustpunten inlast in plaats van dat je de woorden maar aaneen blijft rijgen waardoor je het aan de lezer overlaat om er een aansprekend verhaal in te zien.

Slide 33 - Slide

Nu Nederlands
Maak de opdrachten die bij Planning staan.
Werk geconcentreerd.
10 minuten
Klaar? Maak een mindmap of samenvatting van de geleerde stof.

Slide 34 - Slide

Volgende les
Hemelvaartsdag
Daarna (2 juni):
Commercieel figuurlijk taalgebruik en poëzie
Schrijven met beleving / met de zintuigen / storytelling

Slide 35 - Slide