What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
2M3 - week 4 - les 2
Met welke vraag vind je het lijdend voorwerp?
A
Werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
B
Wie (soms: Wat) + werkwoordelijk gezegde?
C
Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
D
Welk + pv + ow?
1 / 16
next
Slide 1:
Quiz
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
This lesson contains
16 slides
, with
interactive quizzes
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Met welke vraag vind je het lijdend voorwerp?
A
Werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
B
Wie (soms: Wat) + werkwoordelijk gezegde?
C
Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
D
Welk + pv + ow?
Slide 1 - Quiz
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
A
geeft een bezit aan
B
verwijst naar een persoon
C
niks
D
persoonlijk
Slide 2 - Quiz
In welke zin is 'Joep' het onderwerp?
A
Geef jij dat boek aan Joep?
B
Morgen gaat Joep naar Amsterdam.
C
Hij ziet Joep voetballen.
Slide 3 - Quiz
Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp
Slide 4 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Ik leer het onderwerp te vinden.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 5 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Sint gaf Jan een cadeau.
A
Sint
B
Jan
C
gaf
D
een cadeau
Slide 6 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
De docent geeft haar pen aan de leerling.
A
geeft
B
de leerling
C
de docent
D
haar pen
Slide 7 - Quiz
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Waarom heb jij mijn jas aan?
A
heb
B
mijn
C
jij
D
aan
Slide 8 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 9 - Quiz
Moeder kookte
een heerlijke maaltijd.
Ik zie
haar
.
Wij geven
jullie
een bos bloemen.
Heb je
hun
geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 10 - Drag question
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
We moeten nog ons huiswerk inleveren.
A
ons
B
huiswerk
C
we
D
inleveren
Slide 11 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord in de zin.
Het paard staat in de wei. ..... graast rustig.
A
Hij
B
Hun
C
Zij
D
Het
Slide 12 - Quiz
Kies de juiste verwijswoorden in de zin.
De bibliotheek is gesloten. ..... opent ..... deuren binnenkort weer.
A
Hij, zijn
B
Het, haar
C
Het, zijn
D
Zij, haar
Slide 13 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord in de zin.
De auto's zijn gerepareerd. ..... waren kapot.
A
Hen
B
Hij
C
Dat
D
Ze
Slide 14 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord in de zin.
Het meisje .... hier loopt, is erg aardig.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit
Slide 15 - Quiz
Kies het juiste verwijswoord in de zin.
Het is een mooi boek, ..... je in één keer uitleest.
A
dat
B
deze
C
die
D
wie
Slide 16 - Quiz
More lessons like this
Les 14 hv3
November 2020
- Lesson with
36 slides
Frans
Enseignement Secondaire
verwijswoorden
November 2020
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
2K
June 2021
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Quiz taalverzorging 2c 1-3-23
February 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 2
Korte samenvatting theorie verwijswoorden
December 2023
- Lesson with
11 slides
Verwijswoorden
May 2023
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Trede 26 - verwijswoorden
March 2022
- Lesson with
46 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Grammatica woordsoorten en zinsdelen
September 2022
- Lesson with
18 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1