klas 1kgt OOH, 3.6 schrijven, verslag

2.6 Schrijven - verslag
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

2.6 Schrijven - verslag

Slide 1 - Slide

Wat weet je al over het schrijven van een verslag?

Slide 2 - Open question

Wat weet je al over de indeling van een tekst?

(Denk hierbij aan de indeling van de mail)

Slide 3 - Open question

Een verslag
- Vertel in de eerste alinea waar het over gaat
- Vertel alles in de juiste volgorde
- Gebruik de verleden tijd
- Bedenk een goede titel
- Zet je naam eronder

Slide 4 - Slide

De opbouw
  • Inleiding: hierin trek je de aandacht van de lezer
  • Kern: hierin geef je vooral informatie
  • Slot: hier rond je de tekst af

Maak gebruik van alinea's om de delen van elkaar te scheiden. Dit doe je door een regel wit tussen de drie delen te zetten. Let erop dat alles wat bij een alinea hoort wel achter elkaar wordt geschreven. Dus niet elke nieuwe zin op een nieuwe regel beginnen! 

Slide 5 - Slide

Wat was een goede opbouw van de tekst? Noem de drie delen in de juiste volgorde.

Slide 6 - Open question

Titel van een verslag
Doel is aandacht trekken en dit kan je doen op twee manieren:

  1. Noem het onderwerp van je verslag
  2. Geef belangrijke informatie over het onderwerp

Let op!
Achter een titel zet je nooit een punt,
maar een vraagteken of uitroepteken 
mag wel.

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in een tekst. Anders leest het heel saai als je telkens Peter zegt en niet af en toe hij/hem gebruikt.

Voorbeelden van verwijswoorden                                   Voorbeelden van verwijswoorden
bij het woord 'de' zijn:                                                             bij het woord 'het' zijn:
- hij, hem, zijn                                                                             - het, dat, dit
- zij, ze, haar
- die

Voorbeelden van verwijswoorden bij meervoud:
- ze, hen, hun, die

Slide 8 - Slide

Zijn er nog vragen?

Slide 9 - Open question

Met welk woord kan je verwijzen naar 'Petra'

Slide 10 - Open question

Waar zou je mee verwijzen als het om een groep gaat?

Slide 11 - Open question

Zijn er nog vragen?

Slide 12 - Open question