VT zwakke werkwoorden NT2

TT werkwoorden en
VT zwakke werkwoorden NT2
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

TT werkwoorden en
VT zwakke werkwoorden NT2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hij ........... de trein.
(missen vt)
A
mist
B
miste
C
misde
D
mistte

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

verleden tijd
-te of -ten
verleden tijd
-de of -den
luisteren
zetten
hakken
lachen
leven
klimmen
koken

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Een zwak werkwoord...
A
verandert niet van klank in de verleden tijd
B
verandert wel van klank in de verleden tijd

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een zwak werkwoord?
A
lopen
B
fietsen
C
gaan
D
worden

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Zwak werkwoord

praten

doen

fietsen

drinken

denken

plaatsen

duiken

rennen

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het zwakke werkwoord?

(vt leren) Het meisje ... te weinig en kreeg toen een onvoldoende.
A
leert
B
leren
C
leerde
D
leerte

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Een zwak werkwoord verandert in de VT van klank

A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Zet in het werkwoord in de vt:
Ik duw haar.

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Vul het werkwoord in de VT in:
De kapper ...... (knippen) gisteren mijn haar.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Vul het werkwoord in de VT in:
Het kindje ...... (struikelen) over de deurmat.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Wij ... (beloven, vt)
Hoe schrijf je het werkwoord?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Ik ... (niezen, vt)

Hoe schrijf je het werkwoord?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

De leraar .... (melden, vt)
Hoe schrijf je het werkwoord?

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Tegenwoordige tijd
 VT Zwakke werkwoorden
loopt
redde
redden
pakten
wordt
pakken
zoekt
verwende
fietste

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

zwak werkwoord
noem zo veel mogelijk zwakke werkwoorden.

Slide 16 - Mind map

This item has no instructions

oefenen (TT)
Jij ..........................goed tijdens de les met de werkwoorden.
A
oefende
B
oefent
C
oefen
D
geoefend

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen werkwoord?
A
fietsen
B
knuffelen
C
werken
D
step

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De
verkoper
Glimlacht
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Werkwoorden met 
-de / -den
in de verleden tijd
Werkwoorden met
-te / -ten
in de verleden tijd
aanmelden
maken
leren
lachen
slagen
studeren
beleven
kletsen

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

Wat doen ze?
Sleep de werkwoorden naar de juiste foto's.
koken
voetballen
zappen
slapen

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de werkwoorden en de zinnen naar de juiste foto.
Hij fietst.
Hij speelt.
Hij bezorgt

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Wat is het werkwoord?
De kip loopt naar het hok.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Wat is het werkwoord?
In de winter sneeuwt het soms.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Werkwoord: rusten vt

In een bejaardenhuis ___ de bewoners veel.

VT

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Wat is het werkwoord?
De ober brengt het eten.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Maak een zin met twee werkwoorden.

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Werkwoord.
Hanne ... taart.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
ik .... hem niet [kennen]

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Hoe vervoeg je het werkwoord 'maken' in de verleden tijd?
A
maakte
B
maak
C
makt
D
maaken

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Ik luisterde naar de juf.

Zet het werkwoord in de tegenwoordige tijd
A
de juf
B
luisterde
C
ik
D
luister

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions


Welke werkwoord staat niet in de tegenwoordige tijd?
A
lezen
B
sporten
C
kookten
D
fietsen

Slide 32 - Quiz

Antwoord: C kookten.

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?
A
Zwemmen
B
Verdwalen
C
Fietsten
D
Kneedden

Slide 33 - Quiz

Antwoord: 
a zwemmen
b verdwalen

Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
mijn zus [bakken] koekjes
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
jullie [gebruiken] geen handschoenen
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Ann en Maria [feesten] tot laat in de avond
A
feesten
B
feesden
C
feestten
D
feestte

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Waar [horen] je dat verhaal?
A
hoorden
B
horde
C
hoordde
D
hoorde

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Hoe vond je deze toets?
heel moeilijk ........................ heel makkelijk
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

This item has no instructions