This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
De bezittelijke voornaamwoorden
Slide 1 - Slide
Het bezittelijke voornaamwoord:
- geeft een bezit aan
- staat vóór een zelfstandig naamwoord
Slide 2 - Slide
Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:
- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.
- Dat is jouw huis. / Das ist dein Haus.
- Waar is zijn fiets? / Wo ist sein Fahrrad?
Slide 3 - Slide
ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
unser(e)
ons/onze
eu(e)r(e)
jullie
ihr(e)
hun
Ihr(e)
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 4 - Slide
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
dasKind
die Autos
einMann
eine Frau
einKind
keine Autos
mein Mann
meine Frau
mein Kind
meine Autos
Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden
Het onbepaalde lidwoord ein- en het woord kein- krijgen bij vrouwelijke woordenen in het meervoud een -e. Dat geldt ook voor de bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 5 - Slide
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das Kind
die Autos
mein Mann
deine Frau
dein Kind
deine Autos
Voorbeelden:
- Mein___________ Bruder (m) hat Zahnschmerzen.
- Unser__________ Eltern (mv) sind sehr lieb.
- Euer____________ Lehrerin (v) hat Hunger.
- Ihr______________ Baby (o) schläft.
Slide 6 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 7 - Slide
Du hast jetzt die Theorie wiederholt ( = je hebt nu de theorie herhaald)
also... kurz üben
(=even oefenen)
Slide 8 - Slide
Welke DUITSE bezittelijke voornaamwoorden ken je?
Slide 9 - Mind map
Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -e?
Slide 10 - Open question
Vertaal: geen
Slide 11 - Open question
Vertaal: een
Slide 12 - Open question
Bezittelijk voornaamwoord Vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie
Slide 13 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord Vertaal: jouw
A
dein
B
sein
C
ihr
D
mein
Slide 14 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord Vertaal: mijn
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein
Slide 15 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord Vertaal: uw
A
Ihr
B
ihr
C
dein
D
euer
Slide 16 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord Vertaal: jullie
A
Ihr
B
ihr
C
dein
D
euer
Slide 17 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord Vertaal: zijn
A
dein
B
ihr
C
sein
D
unser
Slide 18 - Quiz
Kies nu de juiste vorm....
Slide 19 - Slide
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Sein.. Vater (m) ist krank
A
sein
B
seine
Slide 20 - Quiz
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Ihr.. Oma (v) hat Blumen gekauft
A
Ihr
B
Ihre
Slide 21 - Quiz
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Euer- Schule ist wegen Corona geschlossen.
A
Eure
B
Euere
C
Euer
Slide 22 - Quiz
Nu zonder tabel...
Slide 23 - Slide
onze ... Lehrerin (v)
A
unser
B
unsere
Slide 24 - Quiz
mijn ... Bruder.
A
mein
B
meine
Slide 25 - Quiz
Iets moeilijker...
Slide 26 - Slide
Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr
Slide 27 - Quiz
(Mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein
Slide 28 - Quiz
Das sind (onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere
Slide 29 - Quiz
(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
Unser
B
Eure
C
Unsere
D
Euer
Slide 30 - Quiz
(Onze) Lehrer (m) heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere
Slide 31 - Quiz
Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
Ihr
B
ihr
C
ihre
D
euere
Slide 32 - Quiz
(Mijn) ..... Hund (m) isst gerne Fleisch.
A
Dein
B
Sein
C
Kein
D
Mein
Slide 33 - Quiz
(Zijn) .... vader heeft een hele grote auto.
A
Ihr
B
Ihre
C
Sein
D
Seine
Slide 34 - Quiz
Das ist (mijn)…... Buch (o).
A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein
Slide 35 - Quiz
Das ist (jouw)... Geschenk (o).
A
meine
B
dein
C
deine
D
sein
Slide 36 - Quiz
Das ist ( uw) Fahrrad (o).
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr
Slide 37 - Quiz
Lesdoel bereikt? Je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.