This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
De bezittelijke voornaamwoorden
Slide 1 - Slide
Het bezittelijke voornaamwoord:
- geeft een bezit aan
- staat vóór een zelfstandig naamwoord
Slide 2 - Slide
Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:
- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.
- Dat is jouw huis. / Das ist dein Haus.
- Waar is zijn fiets? / Wo ist sein Fahrrad?
Slide 3 - Slide
ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
unser(e)
ons/onze
eu(e)r(e)
jullie
Ihr(e)
hun
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 4 - Slide
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
dasKind
die Autos
einMann
eine Frau
einKind
keine Autos
mein Mann
meine Frau
mein Kind
meine Autos
Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden
Het onbepaalde lidwoord ein- en het woord kein- krijgen bij vrouwelijke woordenen in het meervoud een -e. Dat geldt ook voor de bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 5 - Slide
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das Kind
die Autos
mein Mann
deine Frau
dein Kind
deine Autos
Voorbeelden:
- Mein___________ Bruder (m) hat Zahnschmerzen.
- Unser__________ Eltern (mv) sind sehr lieb.
- Euer____________ Lehrerin (v) hat Hunger.
- Ihr______________ Baby (o) schläft.
Slide 6 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 7 - Slide
Du hast jetzt die Theorie wiederholt ( = je hebt nu de theorie herhaald) also...
Kurz üben
(=even oefenen)
Slide 8 - Slide
Welke DUITSE bezittelijke voornaamwoorden ken je?
Slide 9 - Mind map
Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud
Slide 10 - Quiz
Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -e?
Slide 11 - Open question
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma
Slide 12 - Quiz
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Haar moeder heet Agnes
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes
Slide 13 - Quiz
Nu in het Duits!
Slide 14 - Slide
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Wie alt ist dein Opa?
A
Opa
B
dein
C
alt
D
Wie
Slide 15 - Quiz
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin? Mein Handy ist neu!
A
Handy
B
ist
C
Mein
D
neu
Slide 16 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie
Slide 17 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: jouw
A
dein
B
sein
C
ihr
Slide 18 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: mijn
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein
Slide 19 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer
Slide 20 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: jullie
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer/ eure
Slide 21 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord: vertaal: zijn
A
dein-
B
ihr-
C
sein-
D
unser-
Slide 22 - Quiz
Kies nu de juiste vorm....
Slide 23 - Slide
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Sein.. Vater (m) ist krank
A
sein
B
seine
Slide 24 - Quiz
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Ihr.. Oma (v) hat Blumen gekauft
A
Ihr
B
Ihre
Slide 25 - Quiz
M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Euer- Schule ist wegen Corona geschlossen.
A
Eure
B
Euere
Slide 26 - Quiz
Nu zonder tabel...
Slide 27 - Slide
onze ... Lehrerin (v)
A
unser
B
unsere
Slide 28 - Quiz
(mijn) ........ Bruder (m)
A
mein
B
meine
Slide 29 - Quiz
Iets moeilijker...
Slide 30 - Slide
Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr
Slide 31 - Quiz
(Mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein
Slide 32 - Quiz
Das sind (onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere
Slide 33 - Quiz
(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
Unser
B
Eure
C
Unsere
D
Euer
Slide 34 - Quiz
(Onze) Lehrer (m) heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere
Slide 35 - Quiz
Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere
Slide 36 - Quiz
(Mijn) ..... Hund (m) isst gerne Fleisch.
A
Dein
B
Sein
C
Kein
D
Mein
Slide 37 - Quiz
(Zijn) .... vader heeft een hele grote auto.
A
Ihr
B
Ihre
C
Sein
D
Seine
Slide 38 - Quiz
Das ist (mijn)…... Buch (o).
A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein
Slide 39 - Quiz
Das ist (jouw)... Geschenk (o).
A
meine
B
dein
C
deine
D
sein
Slide 40 - Quiz
Das ist ( uw) Fahrrad (o).
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr
Slide 41 - Quiz
Lesdoel bereikt? Je kunt het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.