What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Les 4 HV3 bezit.nwd, bijv.nwd, kloktijden
Programme
AIM: réviser Sections BC
Devoirs: Salut, mon ami ! Les activités Sections AB sur Classroom
GL en ligne: corriger jusqu'à ex. 15
1 / 51
next
Slide 1:
Slide
Frans
Enseignement Secondaire
This lesson contains
51 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Programme
AIM: réviser Sections BC
Devoirs: Salut, mon ami ! Les activités Sections AB sur Classroom
GL en ligne: corriger jusqu'à ex. 15
Slide 1 - Slide
De vorm van het bezittelijk voornaamwoord
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
A
Wapendepot van Defensie
B
Verboden om afval te dumpen
C
Oefenterrein Defensie
D
Wandelen op de paden toegestaan
Slide 4 - Quiz
Lesdoelen:
kunnen een bijvoeglijk naamwoord toepassen
bezittelijk voornaamwoord herhalen
de kloktijden herhalen
Slide 5 - Slide
Programme
SMA : réviser Sections C et apprendre Sections DE
GL en ligne: faire exercices 16 t/m 21
Devoirs : faire sur Classroom: bez. vnw, bijv. nmw, FdA 8B et 8C + apprendre GL: bronnen DE (herhalen bronnen ABC)
Slide 6 - Slide
bezittelijk voornaamwoord
mijn (mannelijk enkelvoud)
A
ma
B
mes
C
ton
D
mon
Slide 7 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta
Slide 8 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses
Slide 9 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (onze) grands-parents
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre
Slide 10 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta
Slide 11 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (haar) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton
Slide 12 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa
Slide 13 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (jullie) mères
A
votre
B
vos
C
son
D
sa
Slide 14 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.
_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses
Slide 15 - Quiz
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.
_________ (hun) appartement
A
sa
B
leur
C
son
D
leurs
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
Het bezittelijk voornaamwoord kijkt naar de persoon van wie het is.
A
Goed
B
Fout
Slide 18 - Quiz
Wat is géén bijvoeglijk naamwoord?
A
mooi
B
werken
C
gele
D
grappig
Slide 19 - Quiz
In het Frans staat een bijvoeglijk naamwoord meestal achter het zelfstandig naamwoord
A
Goed
B
Fout
Slide 20 - Quiz
Waar moet je op letten bij het bijvoegelijk naamwoord in het Frans?
A
plek
B
vorm
C
huh?
D
plek en vorm
Slide 21 - Quiz
Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk enkelvoud
A
s
B
e
C
es
D
niks
Slide 22 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
J'aime les ... voitures.
A
rouges
B
bleu
C
sportifs
D
vieille
Slide 23 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
Les parents sont ...
A
Italien
B
Italienne
C
Italiens
D
Italiennes
Slide 24 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
J'ai les cheveux ...
A
blond
B
blonde
C
blonds
D
blondes
Slide 25 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: Bon --> vrouwelijk meervoud
A
Bonne
B
Bons
C
Bonnes
D
Bones
Slide 26 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: mannelijk enkelvoud --> Sportif
A
Sportive
B
Sportives
C
Sportifs
D
Sportif
Slide 27 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord: Vrouwelijk enkelvoud --> Ennuyeux
A
Ennuyeux
B
Ennuyeuse
C
Ennuyeusse
D
Ennuyeuses
Slide 28 - Quiz
Het bijvoeglijk naamwoord zegt wat over ...
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een bijwoord
D
een ander bijvoeglijk naamwoord
Slide 29 - Quiz
La mer est bleue.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
la
B
mer
C
est
D
bleue
Slide 30 - Quiz
Wat is het juiste bijvoeglijk naamwoord?
Elles sont très ...
A
beaux
B
beau
C
belle
D
belles
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Slide
les heures
les heures
Slide 33 - Slide
Rechts aanvullen met links om de kloktijd helemaal af te maken.
Slide 34 - Slide
herhaling: kloktijden
Kloktijd begin met : Il est...
Hele uren: Il est ... heure
(s)
Kwart over: uur wat is geweest +
et quart
half: uur wat is geweest +
et demie
kwart voor: uur wat komt -
moins le quart
Slide 35 - Slide
Je kunt de kloktijd aanvullen met een moment op de dag:
Het is
|
half 8
|
's ochtends
. |
Het is
|
kwart voor 4
|
's middags.
|
Het is
|
11 uur
|
's avonds.
|
Het is
|
kwart over 4
|
's nachts
. |
In het Frans gaat dat zo:
Il est
|
sept heures et demie
|
du matin.
|
Il est
|
quatre heures moins le quart
|
de l'après-midi.
|
Il est
|
onze heures
|
du soir.
|
Il est
|
quatre heures et quart
|
du matin
. |
Oefen op Quizlet!
Slide 36 - Slide
Il est deux heures.
Slide 37 - Slide
Il est deux heures vingt-cinq.
Slide 38 - Slide
Il est trois heures moins dix.
Slide 39 - Slide
om
tien uur:
à
dix heures
Slide 40 - Slide
Quelle heure est-il?
A
Il est onze heures.
B
Il est sept heures.
C
C'est sept heures.
D
C'est set heures.
Slide 41 - Quiz
Quelle heure est-il?
A
il est dix heures
B
il est deux heures
C
il est midi
D
il est douze heures
Slide 42 - Quiz
3:15
A
trois heures et quart
B
deux heures et quart
C
trois heures dix
D
trois heures quinze
Slide 43 - Quiz
het is half negen =
il est
A
neuf heures et demie
B
huit heures et demie
C
neuf heures moins demie
Slide 44 - Quiz
9:40
A
neuf heures et demie
B
neuf heures moins vingt
C
neuf heures quarante
D
Dix heures moins vingt
Slide 45 - Quiz
Hoelaat is het?
A
Il est trois heures et quatre
B
Il est trois heures moins demi
C
Il est trois heures et demi
D
Il est trois heures et demie
Slide 46 - Quiz
Welke tijd is het vroegst?
A
sept heures dix
B
sept heures moins cinq
C
sept heures vingt
D
sept heures
Slide 47 - Quiz
Quelle heure est-il?
A
il est six heures trente
B
il est cinq heures trente
C
il est six heures et demie
D
il est cinq heures et demie
Slide 48 - Quiz
Het is 10 over 4.
timer
0:20
A
Il est dix heures quatre.
B
Il est dix heures et quart.
C
Il est quatre heures dix.
D
Il est quatre heures et dix.
Slide 49 - Quiz
15.45
A
Il est quatre heures moins le quart
B
Il est quatre heures et quart
C
Il est trois heures moins le quart
Slide 50 - Quiz
het is kwart over vier =
il est
A
quatre heures et quart
B
quatre heures quart
C
quatre et quart
D
quart heures et quatre
Slide 51 - Quiz
More lessons like this
Les 2 Hv3 GL
August 2020
- Lesson with
20 slides
Frans
Enseignement Secondaire
Les 5 Hv2 ontkenning, kloktijden, bijvoeg.nwd
June 2023
- Lesson with
52 slides
Frans
Enseignement Secondaire
Het bijvoeglijk naamwoord
February 2021
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
A1 Taaltraining Frans 10 bezit.vnw, pers.vnw LMV, bijv.nw. land/uiterlijk, offrir, répondre, famille
April 2023
- Lesson with
55 slides
Frans
Enseignement Professionnel
Chap 3 1M1 24-3
March 2021
- Lesson with
21 slides
Frans
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Het bezittelijk voornaamwoord (klas 1)
February 2022
- Lesson with
28 slides
Frans
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1
C10 Bezittelijk voornaamwoord
February 2023
- Lesson with
13 slides
Frans
Lager onderwijs
C10 Bezittelijk voornaamwoord
February 2023
- Lesson with
15 slides
Frans
Lager onderwijs