week 16 verbos, medios de transporte, preposiciones - D2C

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repetir los verbos
  • corregir los deberes
  • Los medios de transporte
  • preposiciones a, e, en
  • muy en mucho
Martes, 18 de abril
1 / 37
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • repetir los verbos
  • corregir los deberes
  • Los medios de transporte
  • preposiciones a, e, en
  • muy en mucho
Martes, 18 de abril

Slide 1 - Slide

NOTEER IN JE AGENDA
Dinsdag 9 mei
Leren: tarea 3
maken: LA pág. 103 ej. 3 en 5
maken: LE ej. 6.1, 6.5, 6.7, 6.8, 6.19
Dinsdag 16 mei
Eerste opzet brochure Helmond laten zien

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les ...
  • Ken ik de onregelmatige werkwoorden ir, coger, seguir, jugar en conocer 
  • Weet ik hoe de vervoersmiddelen in het Spaans heten.
  • Weet ik hoe je de voorzetsels 
  a, de en en gebruikt. 
LEERDOELEN

Slide 3 - Slide

VUL DE JUISTE VORM VAN HET WERKWOORD IN

Slide 4 - Slide

ir, nosotros

Slide 5 - Open question

conocer, tú

Slide 6 - Open question

jugar, Pepe

Slide 7 - Open question

ir, mi familia

Slide 8 - Open question

coger, yo

Slide 9 - Open question

seguir, usted

Slide 10 - Open question

conocer, yo

Slide 11 - Open question

jugar, mis amigos

Slide 12 - Open question

seguir, Carmen y yo

Slide 13 - Open question

conocer, Javi y tú

Slide 14 - Open question

ir, yo

Slide 15 - Open question

coger, Ana y Lucía

Slide 16 - Open question

seguir, vosotros

Slide 17 - Open question

seguir, yo

Slide 18 - Open question

Vamos a corregir
  • Module página 30. 2.1, 2.2, 2.3
  • LA: pág. 102, ej. 1
  • LE: ej. 6.4, 6.6, 6.11, 6.12 

Slide 19 - Slide

Uitwerking
2.1
ir
voy
vas
va
vamos
vais
van
2.3 - A
1. vamos
2. cogemos
3. voy
4. sigo
5. conozco
6. jugamos
7. conocemos
8. juegan
6.4
a. voy
b. vas
c. va
d. vamos
e. vais
f. van
6.6
a. voy
b. voy = vas
c. vamos = va
d. vais = vamos
e. vamos = vais
f. vas = van

Slide 20 - Slide

uitwerking
6.11
a. conozco
b. seguimos
c. cojo
d. juega
d. vas
6.12
a. conozo = conozco
b. voi = voy
c. sige = sigue
d. coje = coge
e. juga = juega
f. vas = vais
g. conozco = conoce
h. siguo = sigo
i. juegamos = jugamos

Slide 21 - Slide

GPL - tarea 2
Leerdoelen

Slide 22 - Slide

Tarea 3.1 - medios de transporte
  • Ej. 1 - vamos a escuchar y rellenar la lista de vocabulario.



  • Ej. 2 ¿Cómo son los medios de transporte? Haz el ejercicio y rellena la lista de vocabulario.
pista 61
LEERDOEL: transport
LA: pág. 104

Slide 23 - Slide

Tarea 3.2 Preposiciones (voorzetsels)
en = in/op
          in combinatie met een vervoersmiddel betekent het                  "met"
          en coche = met de auto, en bici = met de fiets
a    = naar (richting) 
           voy a Madrid, voy al colegio
de  =  van/uit (afkomst)
           Vengo de Barcelona.
¡OJO!
te voet = a pie
LEERDOEL: voorzetsels

Slide 24 - Slide

ahora a practicar
Module: pág. 34: Haz el ejercicio A

Slide 25 - Slide

Tarea 3.5 en 3.6
muy en mucho
Leerdoel: muy en mucho
Módulo pág. 36, 37, 38
UITLEG
ZELF

Slide 26 - Slide

Bijwoorden van hoeveelheid
demasiado    =   teveel
Luisa trabaja demasiado.
mucho           = veel
Ana viaja mucho.
bastante        = aardig wat/tamelijk veel
Pedro estudia bastante
poco              = weinig
Rosa estudia poco.
Wat zijn bijwoorden?
woorden die iets zeggen over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. Ze zijn onveranderlijk. 
Módulo pág. 36, 37, 38
Lista de vocabulario 3.5

Slide 27 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid.
demasiado, mucho, bastante, poco, kunnen ook bijvoeglijk gebruikt worden. Wat heb je geleerd over bijvoeglijke naamwoorden?
In tegenstelling tot een bijwoord veranderen ze wel. Ze passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan. 

Slide 28 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid
demasiado - demasiada - demasiados - demasiadas
mucho - mucha - muchos - muchas
bastante - bastantes
poco - poca - pocos - pocas
vb: mucha gente, bastantes libros, pocas chicas

Slide 29 - Slide

muy
Muy is een bijwoord en het zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord. Het versterkt het bijvoeglijk naamwoord. Het betekent dan heel of erg.
vb: La casa es grande = Het huis is groot.
      La casa es muy grande = Het huis is heel groot. 

Slide 30 - Slide

Unos ejemplos

  • Me gusta mucho leer
  • En el armario hay muchos libros.

  • Está cansado porque duerme poco.
  • Hay pocas personas en la fiesta.

  • Hay demasiado café en la taza.
  • Hay demasiada Coca-Cola en el vaso.



Slide 31 - Slide

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ................... simpática.
2. Tengo ...................... amigos.
3. En el parque hay ........................ gente.
4. Mi padre tiene un coche ................... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ........................... casas. 
6. Mi amigo es.............. trabajador. Siempre estudia ................

Slide 32 - Slide

Vul in: muy of mucho/a/os/as
1. Mi hermana es ..muy...... simpática.
2. Tengo ........muchos........ amigos.
3. En el parque hay .......mucha......... gente.
4. Mi padre tiene un coche .....muy......... bonito. 
5. En nuestro barrio hay ..........muchas........ casas. 
6. Mi amigo es...muy.... trabajador. Siempre estudia ...mucho...

Slide 33 - Slide

A trabajar
maken: LA pág. 103 ej. 3 en 5
maken: LE ej. 6.1, 6.5, 6.7, 6.8, 6.19

Slide 34 - Slide

Tarea final
Brochure over bezienswaardigheden Helmond.

Módulo pág. 11

Slide 35 - Slide

¿Qué y cómo?
  • Grupos de 4 personas
  • min. 8 bezienswaardigheden moeten erin komen.
  • een stadswandeling --> gebiedende wijs
  • folder op papier 

In week 19 zelfstandig aan de slag met LessonUp. Je kunt ook werken aan de tarea final. 
Gebruik de tijd om te brainstormen, informatie op te zoeken en een opzet te maken. 

Slide 36 - Slide

Buenas vacaciones

Slide 37 - Slide