3K MAANDAG 28 OKT. 2019 (+ QUIZ PTA GRAMMATICA H1, 2, 3)

3K MAANDAG 28 OKTOBER
  • MOBIEL IN TELEFOONZAK & BOEK PAKKEN
  • 10 minuten IN STILTE lezen!
  • nakijken oefenblad woordsoorten
  • QUIZ...


timer
10:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3K MAANDAG 28 OKTOBER
  • MOBIEL IN TELEFOONZAK & BOEK PAKKEN
  • 10 minuten IN STILTE lezen!
  • nakijken oefenblad woordsoorten
  • QUIZ...


timer
10:00

Slide 1 - Slide

Zinsontleding

Slide 2 - Slide

Alle kinderen van het Kempenhorst College vinden de persoonsvorm in deze zin.

De persoonsvorm in bovenstaande zin is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 3 - Quiz

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
o - pv - zinsdelen - wg - lv
B
pv - wg - zinsdelen - o - lv
C
zinsdelen - o - lv - pv - wg
D
pv - zinsdelen - wg - o - lv

Slide 4 - Quiz

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin

Slide 5 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + persoonsvorm
B
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
C
Werkwoordelijk gezegde + onderwerp
D
Onderwerp + persoonsvorm + wie/wat

Slide 6 - Quiz

Het antwoord op de vraag:
wie / wat + wg is het......
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Kun jij het lijdend voorwerp
in die zin vinden?

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 8 - Quiz

Woordsoorten

Slide 9 - Slide

Welke lidwoorden zie je in onderstaande zin?

Op 't schoolplein staan twee moeders te kletsen.
A
geen lidwoorden
B
op
C
't
D
te

Slide 10 - Quiz

MAN, AUTO, SCHOOL, KIND
Dat zijn ............
A
werkwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
telwoorden
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 11 - Quiz

tussen, op, naast, onder, bij, van.

Dit zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 12 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 13 - Quiz

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan er in de volgende zin?

Het grote huis is van steen.
A
steen
B
het grote huis
C
grote
D
grote, steen

Slide 14 - Quiz

Jagers
Jagers zijn grote zeevogels die ook in Antarctica broeden. Ze azen op de kuikens van keizerspinguïns en eten achtergelaten eieren. Ze eten ook aas en overblijfselen van pinguïnlijken.

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden
A
in Antarctica, grote
B
op de kuikens, achtergelaten
C
grote, achtergelaten
D
grote

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?
A
hij - naar
B
via - de
C
via - naar
D
hij - de

Slide 16 - Quiz

Welke telwoorden zitten er in de volgende zin?

Van de twaalf kinderen heeft Jan de meeste eieren gevonden.
A
kinderen / heeft
B
twaalf
C
twaalf / eieren
D
twaalf / meeste

Slide 17 - Quiz

Wat heb je gedaan?
'je' is een ....
A
voorzetsel
B
persoonlijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

  • maken OEFENTOETS GRAMMATICA!


huiswerk dinsdag 29 okt.
goed leren voor PTA Grammatica +SERIEUS  m. oefentoets!

Slide 19 - Slide