Voegwoord Persoonsvorm, onderwerp

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

Starten met woordbenoemen
 Voegwoorden
Persoonsvorm

Gezegde
Onderwerp 

Doelen

Aan het einde van de les kan je nevenschikkende voegwoorden onderscheiden van onderschikkende voegwoorden.

Aan het einde van de les kan je een persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde aanwijzen in een zin.

Taalkundig ontleden

Opdracht 2

Voegwoorden

Voegwoorden

Nevenschikkende voegwoorden: en, of, ofwel, maar, want.

Onderschikkende voegwoorden: dat, of, terwijl, om, omdat, doordat, zodat, zodra, als, toen, hoewel, tenzij, voor zover.

Terwijl ik op de leerstof zat te zwoegen, zaten mijn bovenburen flink te feesten.

1. Onderschikkend
2. Nevenschikkend

Ik ga met de fiets naar school, want het is mooi weer.

1. Nevenschikkend
2. Onderschikkend

Het heeft hard geregend, waardoor er overal plassen liggen.

1. Nevenschikkend
2. Onderschikkend

Nevenschikkend

> Zin kan je uit elkaar halen

Bv:

Het is droog, dus we kunnen buitenspelen. 

- Het is droog.

- We kunnen buitenspelen. 

Onderschikkend

> Zin kan je niet uit elkaar halen.

Bv. 

Zaterdag gaan we lekker fietsen, zoals we dat vorige week ook deden. 

- Zaterdag gaan we lekker fietsen.

- We dat vorige week ook deden. 

Aan de slag!

Taalblokken
Grammatica 3F

1.5 Voegwoorden 

Werkwoordspelling

Persoonsvorm, onderwerp en gezegde

persoonsvorm

Persoonsvorm

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen: fietsen, lopen, spelen, kruipen, slapen.

Persoonsvorm

Je kunt de persoonsvorm (pv) op drie manieren vinden:

1. Maak de zin vragend: de pv komt vooraan

2. Zet de zin in een andere tijd: het woord dat verandert, is de pv

3. Verander het aantal in de zin: het woord dat verandert, is de pv

De zon staat hoog aan de hemel.

We zijn water aan het drinken.

De prooi werd verslonden door het roofdier.

Op het bureau ligt een klein briefje.

Bevend van angst kwam hij tevoorschijn.

De krokodil ligt roerloos te wachten.

Werkwoordelijk gezegde

Kate heeft alle snoepjes uitgedeeld.

Kaylee wil naar de dansschool gaan.

onderwerp

Onderwerp

Het onderwerp van een zin hangt samen met het gezegde. Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet.

Wie of wat + gezegde = onderwerp

Onderwerp

Het blije kind hinkelt.

In de zomer is het zwembad door mijn moeder gekocht voor Joan.

Een glas limonade zal door mijn tante nooit gedronken worden.

Vragen

Nog vragen of onduidelijkheden?

Aan de slag!

  

Start 1.7 persoonsvorm en onderwerp: maken opdr. 1 t/m 4