Opdracht 3, p. 364 - persoonsvorm, voltooid deelwoord
Werkwoordspelling
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Erik ........................(verhuizen) morgen naar Breda.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisde
D
verhuis
Slide 2 - Quiz
Doel van deze les
Aan het einde van deze les weet je:
1/ hoe je werkwoorden in detegenwoordige tijd (t.t.) schrijft.
2/ hoe je een voltooid deelwoord(v.d.) vormt.
Slide 3 - Slide
Zoiets ...................... (gebeuren) tegenwoordig veel sneller dan vroeger.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeuren
Slide 4 - Quiz
Het ongeluk is een paar uur geleden .......................... (gebeuren).
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde
Slide 5 - Quiz
Is deze zin goed gespeld? Word je zus directeur?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quiz
(Verwijzen) .................. je huisarts jou door naar een specialist?
A
Verwijst
B
Verwijs
C
Verwijsd
D
Verwijsdt
Slide 7 - Quiz
Wat klopt hier niet: 'Kies de jaargang van de kwalificatiedossiers. Dit bepaald op dit moment het productoverzicht'.
Slide 8 - Open question
Alex ..............(vinden) jouw mening belangrijk.
A
vind
B
vinden
C
vindt
D
vint
Slide 9 - Quiz
..................... (worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
Wordt
B
Word
Slide 10 - Quiz
Ik .................... (aanvaarden) dit compromis, als jij je aan de afspraak ......................(houden).
A
aanvaardt, houdt
B
aanvaart, houdt
C
aanvaard, houd
D
aanvaard, houdt
Slide 11 - Quiz
..................... (antwoorden) nu eens vlug op deze vraag!
A
Antwoord
B
Antwoordt
Slide 12 - Quiz
Hij ................... (besteden) veel aandacht aan zijn hobby, terwijl ik een beetje verwaarloosd .................. (worden).
Slide 13 - Open question
Mijn broer ............................. (verbouwen) momenteel zijn huis zelf, want hij is het metselen en timmeren nog niet ............................ (verleren).
Slide 14 - Open question
Ik ....................... (verwijten) hem dat hij vaak zo lang .......................... (weifelen) heeft.
Slide 15 - Open question
Zij ......................... (bederven) nogal eens wat kansen, want ze heeft me nu al een aantal keren ..................... (negeren).
Slide 16 - Open question
Ik heb even ........................... (aarzelen), maar je ....................... (verloochenen) tenslotte je afkomst niet.
Slide 17 - Open question
Hij .......................... (berekenen) een dusdanige prijs, dat het bedrag bijna ............................... (halveren) is .
Slide 18 - Open question
Hij heeft zijn kleding behoorlijk ........................ (fatsoeneren) en hij ziet er niet meer zo ................................. (verfomfaaien) uit.
Slide 19 - Open question
8. Alhoewel de minister hem van alle blaam ............................. (zuiveren), is hij door de gebeurtenissen nog steeds aan huis ................................... (kluisteren).
Slide 20 - Open question
9. Wat mij ................................. (bevreemden) aan deze buurt, is dat er door de honden tot diep in de nacht wordt ............................... (blaffen).
Slide 21 - Open question
"Waarom ....................... (vermijden) je elk contact?" vroeg hij haar ............................ (irriteren).