Quiz Engels 5 Paul Abma

• Mentorles
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

Quiz Engels 5

Paul Abma

1. Hij ziet er heel mooi uit.
2. Zij ziet er niet mooi uit.
3. Zij is heel erg mooi.
4. Zij is best wel leuk.

1. Hij is handig.
2. Hij is knap.
3. Hij is aardig.
4. Hij is lief.

1. Hoi, hoe zit mijn haar.
2. Hoi, houd je van mij?
3. Hoi, hoe gaat het met je ... moeder?
4. Hoe, hoe gaat het met jou?

1. Ik ben fijn. Dankjewel.
2. Het gaat goed met mij. Dankjewel.
3. Ik ben ziek. Dankjewel.
4. Ik heb het fijn. Dankjewel.

1. Hoe heet jij?
2. Wat naam jij bent?
3. Wat is jouw naam?
4. Wat is jouw adres?

1. Kom jij hier soms?
2. Kom jij hier wel eens?
3. Kom jij hier studeren?
4. Kom jij hier vaak?

1. Ja, ik moet veel boeken lezen.
2. Ja, ik moet veel lezen.
3. Ja, ik moet veel met meisjes praten.
4. Ja, ik moet veel studeren.

1. Ik niet.
2. Jij ook.
3. Ik ook.
4. Ik wel.

1. Wat is jouw lievelingsvak?
2. Wat is jouw lievelingsdier?
3. Wat is jouw lievelingskleur?
4. Wat is jouw lievelingsboek?

1. Ik vind aardrijkskunde heel erg leuk.
2. Ik vind geschiedenis heel erg leuk.
3. Ik vind rekenen heel erg leuk.
4. Ik vind gamen heel erg leuk.

1. Ik denk dat taal gemakkelijk is.
2. Ik denk dat taal moeilijk is.
3. Ik denk dat rekenen gemakkelijk is.
4. Ik denk dat rekenen moeilijk is.

1. Heb jij ook taal?
2. Heb jij ook rekenen?
3. Heb jij ook honger?
4. Heb jij ook scheikunde?

1. Ik ben ook goed in taal.
2. Ik ben ook goed in gym.
3. Ik ben ook goed in geschiedenis.
4. Ik ben ook goed in rekenen.

1. Ja, ik houd van muziekles.
2. Ja, ik houd van ziek zijn.
3. Ja, ik houd van jou.
4. Ja, ik houd van wiskunde.

1. Houd jij van mij?
2. Houd jij van muziekles?
3. Houd jij van scheikunde?
4. Houd jij van rekenen?

1. Mag ik iets van jou hebben?
2. Mag ik jou iets vragen?
3. Vind je het goed als ik jou iets vraag?
4. Wil jij mij wat vragen?

1. Nee, dat mag niet.
2. Nee, dat is niet oké.
3. Nee, ga je gang.
4. Nee, ik houd niet van jouw hoofd.

1. Er is een dansavond.
2. Er is een concert vanavond.
3. Ik ga vanavond naar een concert.
4. Ik heb vanavond naar een concert.

1. Ga jij vanavond ook?
2. Zou jij ook willen gaan?
3. Zou jij met mij mee willen gaan?
4. Wil jij vanavond weggaan?

1. Wordt vervolgd.
2. Dit is het einde.
3. Ik ga het vervolgen.
4. Tot de volgende keer.

Schrijf de Engels woorden op welke je nog weet?

What is jour name?
My name is ...

Hoeveel heb jij geleerd vandaag?

0100