les 4 H7 Formuleren paragraaf 3 (verwijswoorden, deel 3) en 4 (incongruentie)

Formuleren H2 Verwijswoorden (deel 2)
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Formuleren H2 Verwijswoorden (deel 2)

Slide 1 - Slide

Deze les:

  1. Terugblik
  2. Uitleg (deel 3) fouten met verwijswoorden
  3. Nakijken paragraaf 2 (opdr. 5-8) als je uit het boek werkt
  4. Huiswerkoefeningen maken (reader)

Slide 2 - Slide

Wat gaat er vaak fout?
1. Mannelijk, vrouwelijk, en onzijdig (geslacht)
2. Het woord ‘wat’ of 'dat'?
3. Hen of hun?
4. Wie of waar?
5. Slordig verwijzen

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden
  • Die of dat, deze of dit?
  • Welk lidwoord hoort bij welk verwijswoord?

  • Kijk of het een het of de woord is                                         

  • De jongen die/dat daar loopt?
  • Het huis die/dat daar wordt gebouwd?                                   

Slide 4 - Slide

betrekkelijk en aanwijzend voornaamwoord
Die of dat, deze of dit?

Welk lidwoord hoort bij welk verwijswoord?

Kijk of het een het of de woord is                                         

De jongen die/dat daar loopt?
Het huis die/dat daar wordt gebouwd?                                   
De jongen die daar loopt
Deze jongen
Het huis dat daar wordt gebouwd
Dit huis 

Slide 5 - Slide

Verwijzen naar een vrouwelijk woord met zij of ze?
De visvereniging bestaat dit jaar 50 jaar. Ze is opgericht in 1973.

De visvereniging bestaat dit haar 50 jaar. Zij is opgericht in 1973.

Wat is goed?

Slide 6 - Slide

Verwijzen naar een vrouwelijk woord met zij of ze?
De visvereniging bestaat dit jaar 50 jaar. Ze is opgericht in 1973.

De visvereniging bestaat dit haar 50 jaar. Zij is opgericht in 1973.

Wat is goed?
Bij niet-personen: ze
Ik ken Johanna al heel lang, zij is mijn buurvrouw.

Slide 7 - Slide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
1. We gaan met school naar Praag, wat/dat ik een fantastische keuze vind.





Slide 8 - Slide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
1. We gaan met school naar Praag, wat/dat ik een fantastische keuze vind.

In welke drie gevallen verwijs je terug met 'wat'? 
1. Je verwijst naar een hele zin.
2. ...?
3. ...?





Slide 9 - Slide

'wat' of 'dat'
Wat is goed?
Onthoud: je verwijst alleen met wat:
  1. Bij de overtreffende trap
    dat is het allerlekkerste wat ik ooit heb gegeten.
  2. Na een onbepaald voornaamwoord (alles wat ik wil..., iets wat..., niets..., het enige...) Iets wat weinig mensen weten is dat de donder en bliksem tegelijk ontstaan bij onweer.
  3. Als je terugverwijst naar een hele zin
    De hele klas heeft een voldoende gehaald, wat ik erg knap vind.






Slide 10 - Slide

Wij hebben bedankjes meegebracht voor hen/hun.



'Hen' of 'hun' 

Slide 11 - Slide

Wij hebben bedankjes meegebracht voor hen/hun.

  • Wij gaven hun de bedankjes. (meew. vw. zonder vz.)

  • Wij gaven hun bedankjes aan hen zodra we terugkwamen van vakantie. 



'Hen' of 'hun' 

Slide 12 - Slide

Hen

  • Als lijdend voorwerp
    Hij mist hen.
    De directeur ontslaat hen.
  • Als meewerkend voorwerp MET voorzetsel.
    De vrouw geeft eten aan hen. Het eten is van hen.
Hun

  • Als bezittelijk vnw.
    Het is hun eten.
    Hun pauze is later.
  • Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
    De vrouw geeft hun wat te eten. (Het is hun eten.)
'Hen' of 'hun' 

Slide 13 - Slide

1: Je verwijst naar iets zonder dat het ding eerder genoemd is…
2: … of er zijn juist te veel opties eerder genoemd!
>> Chique gezegd: het antecedent ontbreekt (1) of er zijn meerdere antecedenten (2)

1: Literatuur is voor veel leerlingen lastig; ze zijn moeilijk te lezen.
2: Emma zei tegen Jade dat ze voor haar verjaardag AirPods krijgt.




Slordig verwijzen

Slide 14 - Slide

Nu aan de slag
Maak in het werkboekje de opdrachten A, B, C, D op blz. 8 t/m 10. We kijken eind van de les vast wat na.

Neem dit boekje de volgende les (dinsdag) weer mee, dan kijken we ze verder na!

(Klaar? Werk vast vooruit. Maak de opdrachten E en F op blz. 9 en 10. Lees de theorie op blz. 2 en 3 over Incongruentie en maak opdracht A en B op blz. 11, 12.)

Slide 15 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 8 opdracht A
  1. Leerdam is blij met zijn hardwerkende inwoners.
  2. De politiek heeft geen respect meer voor haar burgers.
  3. Omdat de kano lek is moet hij zo snel mogelijk...
  4. New York zal door die aanhoudende problemen uiteindelijk toch zijn infrastructuur moeten verbeteren.
  5. De liefde kent geen genade voor haar vele slachtoffers.
  6. Het meisje dat tegenover mij woont heeft haar... 

Slide 16 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 8, 9 opdracht B
  • 1: De universiteit geeft al haar studenten wat korting…
  • 2: Heeft de gemeente Utrecht wel gedacht aan haar inwoners…
  • 3: De mediatheek sluit haar deuren…
  • 4: De vergadering was goed verlopen, omdat zij goed...
  • 5: Mijn uitgebreide kennis heeft zo haar voordelen…
  • 6: Kaapstad heeft al zijn vliegvelden…
  • 7: Het kabinet vergadert wel, maar het begint…
  • 8: Mijn smartphone is aan zijn einde…
  • 9: Mijn koffiezetapparaat is kapot, maar ik ga het
  • 10: Dat rijtjeshuis is leuk, maar het is helaas…

Slide 17 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 9 opdracht C

  1. Het lekkerste wat (overtreffende trap)
  2. Iets wat (onbepaald voornaamwoord)
  3. Het mooiste wat (overtreffende trap)
  4. Het boek dat (niet een van de drie wat-regels)
  5. Alles wat (onbepaald voornaamwoord)
  6. …. wat soms… (verwijst naar hele zin)
  7. Het meisje dat (niet een van de drie wat-regels)
  8. Het nieuws dat (niet een van de drie wat-regels)
  9.  … wat altijd… (verwijst naar hele zin)
  10.  … wat niet… (verwijst naar hele zin)


Slide 18 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 9 opdracht D

  1. hun kamer (bezittelijk)
  2. hun (mv zonder vz)
  3. van hen (mv met vz)
  4. Hun (bezittelijk)
  5. voor hen (mv met vz)


Slide 19 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 9, 10 opdracht E

  1. met wie
  2. waarvan/waarover
  3. met wie/over wie
  4. met wie/waarmee
  5. waarvan
  6. waarop
  7. waarmee
  8. met wie
  9. waarop
  10. waarin




Onthoud:
-Personen is altijd [vz + wie]
-Al het andere is altijd [waar + vz]

Slide 20 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 10 opdracht F

  1. ...over wie nog nooit iemand... (personen)
  2. ze Fiens/Emma’s blonde haren
  3. hem = het (het boek > onzijdig)
  4. het leukste wat (overtreffende trap)
  5. De familie Van Oranje heeft al haar 
  6. ..., wat heel leuk is. (verwijst terug naar een hele zin)




Slide 21 - Slide

Incongruentie 
Incongruentie = iets past niet bij elkaar (niet congruent)
In taal: persoon en getal moeten bij elkaar passen
Kijk maar:                                     De vogel zit op de stok (enkelvoud)

Slide 22 - Slide

Incongruentie 
Incongruentie = iets past niet bij elkaar (niet congruent)
In taal: persoon en getal moeten bij elkaar passen
Kijk maar:                                     De vogel zit op de stok (enkelvoud) 
                                                           De vogels zitten op de stok (meervoud)

Slide 23 - Slide

Incongruentie 
Incongruentie = iets past niet bij elkaar (niet congruent)
In taal: persoon en getal moeten bij elkaar passen
Kijk maar:                                     
                                                           De vogel zitten op de stok (INCONGRUENTIE)

Slide 24 - Slide

Incongruentie 
Dus: het onderwerp zegt enkelvoud, en de persoonsvorm zegt meervoud (of andersom)
Drie smaakjes:
  1.  Het ow lijkt ev, maar is mv (of andersom)
  2.  Het ow en pv staan heel ver uit elkaar
  3.  Het mv wordt per ongeluk voor ow aangezien

Slide 25 - Slide

Incongruentie 
  1.  Het ow lijkt ev, maar is mv (of andersom)

Een aantal leerlingen hoopt/hopen op een fijne kerst.
Hij denkt dat alle media de linkse politiek steunt/ steunen.

Slide 26 - Slide

Incongruentie 
  1.  Het ow lijkt ev, maar is mv (of andersom)

  • Een aantal leerlingen hoopt/hopen op een fijne kerst.
  • Hij denkt dat alle media de linkse politiek steunt/ steunen.

Slide 27 - Slide

Incongruentie 
2. Het ow en pv staan heel ver uit elkaar

Het gebruik van gas en elektriciteit in de sociale huurwoningen van de wijk Noord zal/zullen verder toenemen.

Slide 28 - Slide

Incongruentie 
2. Het ow en pv staan heel ver uit elkaar

Het gebruik van gas en elektriciteit in de sociale huurwoningen van de wijk Noord zal/zullen verder toenemen.

Slide 29 - Slide

Incongruentie 
3.  Het mv wordt per ongeluk voor ow aangezien

  • De leerlingen wordt/worden gevraagd hun hand op te steken.

  • [Aan] de leerlingen wordt (iets) gevraagd.



Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Nu aan de slag
1. Huiswerk nakijken:
Van de vorige les C en D
2. Daarna maken en bespreken opdracht A blz. 11
Verder werken aan:
Maak de opdrachten E en F op blz. 9 en 10. Lees de theorie op blz. 2 en 3 over Incongruentie en maak opdracht A en B op blz. 11, 12. Maak daarna de opdracht 1 bij de paragraaf Incongruentie blz. 238 (deze mag ook online. > hoofdstuk 8, paragraaf 3)

Slide 32 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 9 opdracht C

  1. Het lekkerste wat (overtreffende trap)
  2. Iets wat (onbepaald voornaamwoord)
  3. Het mooiste wat (overtreffende trap)
  4. Het boek dat (niet een van de drie wat-regels)
  5. Alles wat (onbepaald voornaamwoord)
  6. …. wat soms… (verwijst naar hele zin)
  7. Het meisje dat (niet een van de drie wat-regels)
  8. Het nieuws dat (niet een van de drie wat-regels)
  9.  … wat altijd… (verwijst naar hele zin)
  10.  … wat niet… (verwijst naar hele zin)


Slide 33 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 9 opdracht D

  1. hun kamer (bezittelijk)
  2. hun (mv zonder vz)
  3. van hen (mv met vz)
  4. Hun (bezittelijk)
  5. voor hen (mv met vz)


Slide 34 - Slide

Nakijken boekje formuleren blz. 11 opdracht A

  1. groepje > ev > verzorgde
  2. De leerlingen van de examenklassen ... iets gevraagd > ev > werd
  3. De meerderheid > ev > is
  4. Media > mv > spreken
  5. De vijftien mensen >  mv > hebben
  6. Spannende fantasyserie > ev > is




Slide 35 - Slide