week 38 - vergelijkingen en lijdend voorwerp havo 3

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • corregir los deberes
  • repaso 
  • comparaciones
  • Complemento directo
Semana 38
1 / 40
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • corregir los deberes
  • repaso 
  • comparaciones
  • Complemento directo
Semana 38

Slide 1 - Slide

Waarom zijn er 34 koeien 
op straat in Madrid te zien?
Van 15 september tot 15 december 2024 transformeert Madrid in een prachtig openluchtmuseum met de “Madrid Cow Gallery”. Deze bijzondere tentoonstelling verbindt natuur en kunst, waarbij koeienbeelden dienen als canvas om de ziel van de stad te vangen. Het laat niet alleen de culturele rijkdom van Madrid zien, maar benadrukt ook het belang van veeteelt en de toewijding aan duurzaamheid.
Koeien van meer dan dertig kunstenaars verspreid door de stad. Zoeken net als Pokémon. 
De koeien symboliseren de verbinding tussen het platteland en de stad, evenals een oproep om na te denken over onze relatie met de natuur.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan de aanwijzende voornaamwoorden gebruiken
  • Ik kan in het Spaans een vergelijking maken
  • Ik kan voorwerpen beschrijven en zeggen waar ze voor gebruikt worden. 

Slide 3 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
aquí
ahí
allí
afstand 
tot 
spreker
enkelvoud
meervoud
MNL.
VR.
VR.
MNL.
este
ese
aquel
esta
esa
aquella
estos
esos
aquellos
estas
esas
aquellas

LA p. 18

Slide 4 - Slide

Waar moet je op letten:
  • Het aanwijzend voornaamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord wat erachter staat. Is dit vrouwelijk of meervoud, dan verandert het dus. Vb: este libro, esta casa, estos libros, estas casas
  • Let goed op of de volgende woorden in de zin staan: aquí (hier), ahí (daar), allí (daarginds, ver weg). Hieraan kan je zien welk aanwijzend vnw. je moet gebruiken. 
  • esto/eso/aquello gebruik je als je niet naar een specifiek zelfstandig naamwoord verwijs. Het wordt dus algemeen gebruikt. ¿Qué es eso? Wat is dat?
LA p. 18

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je “ este - estos en esta - estas” ( Deze / Dit )?

A
Als je iets aanwijst dat dichtbij (de spreker) is
B
Als je iets aanwijst dat verder weg (van de spreker) is

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je “ ese - esos en esa - esas” ( Die / Dat )?

A
Als je iets aanwijst dat dichtbij (de spreker) is
B
Als je iets aanwijst dat verder weg (van de spreker) is

Slide 7 - Quiz

... teléfono móvil es negro.
A: Esa B: Esas C: Ese D: Esos
Tekst
A
Esa
B
Esas
C
Ese
D
Esos

Slide 8 - Quiz

¿__________ mochila que tengo aquí es tuyo?
A
ese
B
este
C
esta
D
esa

Slide 9 - Quiz

Este ordenador es muy lento.
[...........] de ahí es más rápido.
Ver esquema página 18 (LA)
A
ese
B
aquellos
C
este
D
esa

Slide 10 - Quiz

Vul juiste aanw.vnw. in:
Mira, ____ chica allí, ¿quién es?
A
esta
B
esa
C
ese
D
esas

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord.

Deze docente is erg goed. = ____ profesora es muy buena.
A
este
B
ese
C
esta
D
esa

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord.

Deze tafel is vrij = ______ mesa está libre.
A
Ese
B
Este
C
Esa
D
Esta

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord.

Dat meisje is knap. = ____ chica es guapa.
A
esa
B
ese
C
esta
D
este

Slide 14 - Quiz

Dit gerecht is typisch Spaans.
........ plato es típico de España
A
Este
B
Ese
C
Esa
D
Esto

Slide 15 - Quiz

... chicas son de Cuba.
A: Esta B: Este C: Estas D: Estos
A
Esta
B
Este
C
Estas
D
Estos

Slide 16 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden:
Este Esta Estos Estas
Me gusta ___________ temporada.
A
esto
B
esta
C
este
D
estos

Slide 17 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden:
Este Esta Estos Estas
Me gusta ___________ regalo.
A
este
B
esta
C
estos
D
estas

Slide 18 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden:
Este Esta Estos Estas
Me gustan ___________ cosas
A
estos
B
estas
C
este
D
esta

Slide 19 - Quiz

... portátiles son grandes.
A: Esta B: Estas C: Este D: Estos
A
Esta
B
Estas
C
Este
D
Estos

Slide 20 - Quiz

... caja es verde.
A: Esta B: Estas C: Este D: Estos
A
Esta
B
Estas
C
Este
D
Estos

Slide 21 - Quiz

Repaso

Slide 22 - Slide

Maak de volgende sleepvragen zonder in je woordenlijst te kijken!

Slide 23 - Slide

groot
hard
zacht
rechthoekig
klein
rond
vierkant
rectangular
grande
blando
redondo
pequeño
cuadrado
duro

Slide 24 - Drag question

duro
redondo
cuadrado
blando
pequeño
rectangular
grande

Slide 25 - Drag question

grande
duro
blando
rectangular
pequeño
redondo
cuadrado
zacht
vierkant
klein
rond
rechthoekig
hard
groot

Slide 26 - Drag question

madera
papel
plástico
cristal
cuero
metal

Slide 27 - Drag question

papel
metal
cristal
cuero
madera
plástico
papier
glas
leer
hout
plastic
metaal

Slide 28 - Drag question

Las comparaciones

Slide 29 - Slide

La comparación:
Yo soy ______ alto ____ Lucas. (langer)
A
más / como
B
menos / que
C
tan / como
D
más / que

Slide 30 - Quiz

Jouw auto is net zo mooi als de mijne.
A
más bonito que
B
menos bonito que
C
tanto bonito como
D
tan bonito como

Slide 31 - Quiz

Vul in:

Me gustan las dos, pero pienso que los productos de Zara son ... (goedkoper dan) Mango, ¿no?
A
menos baratos que
B
tan baratos como
C
más baratos que
D
más baratos como

Slide 32 - Quiz

Ámsterdam es ____ grande _____ Utrecht.
A
más/que
B
más/como
C
menos/que
D
tan/como

Slide 33 - Quiz

Corregir los deberes
  • Oefentoets: leren woordenlijst en grammatica  unidad 0
  • Maken LA p.15 ej. 5
           p.16 ej, 1 
           p.17 ej. 4
        LE 1.1, 1.2, 1.3, 1.6, 
           1.15, 1.16
Unidad 1

Slide 34 - Slide

uitwerking LA: pág 15

Slide 35 - Slide

Uitwerking LA: pág.16,17
pág 16 ej. 1
a. son, sirven para/se usa para
b. son, sirven para/se usa para
c. es, sirve para/se usa para
d. es, es de, sirve para/se usa para
pág. 17  ej. 4
Plaatjes: 
1= 5                4= 2
2= 6               5= 3
3= 1                6 = 4

Zinnetjes:
1= c               4= f
2= d              5= a
3= e               6= b

Slide 36 - Slide

Uitwerking libro de ejercicios
1.1 
a. cama
b. cuadro
c. cámara
d. sillas
e. mesas
f. espejo
g. armario
h. ventana
i. carpeta
j. póster

1.2
ordenador = computer       cuadro = schilderij
sacapuntas = puntenslijper      cortinas= gordijnen
cepillo de dientes = tandenborstel   alfombra= tapijt
jarrón = vaas  estuche = etui    goma = gum
bolígrafo = pen   carpeta = map  impresora = printer    cuaderno = schrift
tijeras = schaar   libro = boek    pinturas = schilderingen
lápiz = potlood, almohada= kussen     mochila = rugzak  portátil = laptop
radio = radio  teléfono = telefoon    monitor = monitor  cubiertos = bestek
televisión = televisie  teclado = toets (van toetsenbord)  colcha= dekbed
ratón = muis  videoconsola = controller rotulador = stift

Slide 37 - Slide

Uitwerking libro de ejercicios
ej. 1.6
a. boligrafo
b. cumpleaños
c. regalo
d. tarjeta
e. balón
f. regla
g. mochila
h. dinero
i. chocolate
j. estuche
k. calculadora
ej. 1.3
a - 2 - f, of a - 4 - d
b - 6 - b
c - 2 - f of c - 4 - d
d - 5 - c
e - 1 - a
f - 3 - e

Slide 38 - Slide

Uitwerking libro de ejercicios
ej. 1.15
1. a - más
    b - más
    c - menos
2. a - menos
    b - más
    c - tan
3. a - menos
    b - tan 
    c - más
ej. 1.16
a. La televisión es más entretenido que la radio.
b. La goma es menos blanda que el pan.
c. El sofá es tan cómodo como el sillón
d. La poesía es menos divertido que la novela.
e. La camiseta es más suave que la blusa.
f. Las gafas son más caras que la gorra.
g. El libro es tan nuevo como el reloj.
h. Las verduras son mejores que los dulces.
i. Juan es menor que Luis.
j. El Mp3 es peor que el Mp4. 

Slide 39 - Slide

Deberes - apunta en la agenda
Week 39 :
Leren: woorden 2.1, 2.2, 2.3, 2.4
maken: LA: p. 18 ej. 1 
LE: 1.4, 1.5, 1.9, 1.10, 1.17


Slide 40 - Slide