Hoofdstuk 3 grammatica

Hoofdstuk 3 grammatica
Pak je boek erbij op bladzijde 201!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 grammatica
Pak je boek erbij op bladzijde 201!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we in deze les doen?
  • Wat is ook alweer de bedrijvende en lijdende vorm?
  • Huiswerk nakijken paragraaf 3.7
  • Starten paragraaf 3.8 

Slide 2 - Slide

Als het onderwerp de handeling verricht van het werkwoordeljk gezegd, dan noemen we dit:
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 3 - Quiz

Als het onderwerp de handeling ondergaat van het werkwoordelijk gezegde, dan noemen we dit:
A
Bedrijvende vorm
B
Lijdende vorm

Slide 4 - Quiz

Noem de kenmerken van een lijdende zin:

Slide 5 - Open question

Wanneer gebruik je de lijdende vorm?

Slide 6 - Open question

Nakijken 3.7 grammatica

Slide 7 - Slide

3.8 woordsoorten

Slide 8 - Slide

Proefwerk hoofdstuk 3
  • In week 10 (4-8 maart)
  • Welke datum in die week volgt nog!

Slide 9 - Slide

Denk aan de fictie 2!
  • Deadline is vrijdag! 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Welke koppelwerkwoorden ken je nog?

Slide 12 - Mind map

Slide 13 - Slide

Bedenk een zin met een werkwoordelijk gezegde bij deze foto.

Slide 14 - Slide

Welke koppelwerkwoorden ken je nog?

Slide 15 - Mind map

Bedenk een zin met een werkwoordelijk gezegde bij de foto op de vorige dia.

Slide 16 - Open question

Bedenk een zin met een naamwoordelijk gezegde bij deze foto.

Slide 17 - Slide

Bedenk een zin met een naamwoordelijk gezegde bij de foto op de vorige dia.

Slide 18 - Open question

Koppelwerkwoorden
  • Als je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde, staat er een koppelwerkwoord in de zin. Vaak staat er dan in de zin nog een werkwoord(en). Dit zijn dan hulpwerkwoorden
  • Wat is het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord?

Slide 19 - Slide

Koppelwerkwoord
  • Weet je niet zeker of je te maken hebt met een koppelwerkwoord in de zin? Vervang het met een koppelwerkwoord die je wel weet. Klopt de zin dan nog steeds? Dan heb je te maken met een koppelwerkwoord. 

Slide 20 - Slide

Een werkwoord met een duidelijke betekenis is een zelfstandig werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

In een werkwoordelijk gezegde staat altijd een zelfstandig werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Ons contact is altijd heel goed gebleven.
Welk werkwoord is koppelwerkwoord?
A
is
B
goed
C
gebleven

Slide 24 - Quiz

Aan de slag!
  • Je gaat aan de slag met de opdrachten  1, 3 t/m 8, 10, 11 en 14 van paragraaf 3.8 grammatica.
  • Overleggen met elkaar mag.

Slide 25 - Slide