klas 1TL - bij Hfd. 5 - uitleg Vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord

het bijvoeglijk nw. 
- vorm en plaats van 
   het bijvoeglijk naamwoord
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

het bijvoeglijk nw. 
- vorm en plaats van 
   het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
 bv. : leuke, aardige, lieve, stomme, luie, idiote, schattige, enz.  

Slide 2 - Slide

de plaats van 't bijvoeglijk naamwoord

In het Frans is het normaal om de bijvoeglijk naamwoorden ACHTER het zelfstandig naamwoord te plaatsen.  bv:

de moderne school      =      l’école moderne
de aardige leraar            =     le professeur sympathique
de geweldige leerling  =     l’élève formidable

Slide 3 - Slide

de plaats van 't bijvoeglijk naamwoord

Maar er zijn ook uitzonderingen.... deze bijvoeglijk naamwoorden staan altijd VOOR het zelfstandig naamwoord:

                       bon          premier       jeune             mauvais
                       grand      dernier        vieux              long
                       petit         joli                 nouveau       beau

Slide 4 - Slide

de vorm van 't bijvoeglijk naamwoord
Het bijv. nw. in het woordenboek, is de vorm die mannelijk e.v. is.
Om het vrouwelijk te maken, moet je daaraan een E toevoegen. Het meervoud maak je door er een S achter te zetten. Als een woord vrouwelijk meervoud is, hoort er ES bij.

bv. :   le garçon idiot          (mnl e.v.)
           la fille idiote               (vrl. e.v.)
           les garçons idiots   (mnl. mv)
           les filles idiote       (vrl m.v.)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

J'ai un ......... (klein) frère.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 8 - Quiz

Tu as une ........... (klein) soeur.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 9 - Quiz

Max a deux ....... (kleine) frères.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 10 - Quiz

Lex a deux ...... (kleine) soeurs.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 11 - Quiz

des cabriolets ...
des voitures ...
une voiture ...
un cabriolet ...
vert
verte
verts
vertes

Slide 12 - Drag question

des .... voitures
des ..... footballeurs
une ... table
un ..... bureau
grand
grande
grands
grandes

Slide 13 - Drag question

ils sont beaux
elles sont belles
elle est belle
il est vieux
ils sont nouveaux
elles sont vieilles
elle est vieille
il est beau
il est nouveau
elle est nouvelle
elles sont nouvelles
ils sont vieux

Slide 14 - Drag question

Hélène porte une ....... (mooie) jupe.
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles

Slide 15 - Quiz

Max a deux ....... (oude) grand-pères.
A
vieux
B
vieille
C
vieilles

Slide 16 - Quiz

Lex achète un ...... (nieuw) portable.
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 17 - Quiz

Nous avons de ......... (mooie) robes.
tip: LA robe
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles

Slide 18 - Quiz