Werkwoord spelling-toets

werkwoordspelling brugklas
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

werkwoordspelling brugklas

Slide 1 - Slide

persoonsvorm  (pv)


tt:     Hij antwoordt nooit snel.

vt:    Hij antwoordde nooit snel.

Slide 2 - Slide

voltooid deelwoord (VD)

Hij heeft snel geantwoord.

Wat heb jij gemaakt?

Hij heeft geboft.


Hoe zat 't ook al weer met kofschiptaxi?

Slide 3 - Slide

Gebiedende wijs

Pak je boek eens!

Verbied je zoon om uit te gaan!

Kies eens wat uit!


Geen onderwerp:  kies de ik-vorm


Slide 4 - Slide

Het ...(misten)... vanochtend behoorlijk.
A
miste
B
misten
C
mistte
D
mistten

Slide 5 - Quiz

Hij is naar Groningen ...(verhuizen)...
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisde
D
verhuiste

Slide 6 - Quiz

De snelweg is
de ...(verbreden)... weg
A
verbrede
B
verbreede
C
verbreedde
D
verbreden

Slide 7 - Quiz

De (vergroten) .... foto was erg mooi.
A
vergroot
B
vergrote
C
vergroote
D
vergrootte

Slide 8 - Quiz

Hij (geloven)... niet, dat jij sneller (fietsen) ....
A
geloofte, fietste
B
geloofden, fietsde
C
geloofde, fietste
D
gelooftte, fietste

Slide 9 - Quiz

Hij heeft mijn vraag nooit (beantwoorden)....
A
beantwoordt
B
beantwoort
C
beantwoord
D
beantwoordde

Slide 10 - Quiz

Hij heeft een leuk bedrag (erven)....
A
ge-erfd
B
ge-erft
C
geërft
D
geërfd

Slide 11 - Quiz

Hij (worden) .... hier nooit gelukkig van.
A
word
B
wordt
C
wort
D
werd

Slide 12 - Quiz

(worden).... jij door je vader gehaald?
A
word
B
wordt
C
werd
D
wort

Slide 13 - Quiz

(worden).... nu eens volwassen!
A
worden
B
wordt
C
word
D
wordt

Slide 14 - Quiz

Het (gebeuren).... vroeger altijd op een andere manier.
A
gebeurt
B
gebeurte
C
gebeurde
D
gebeurdde

Slide 15 - Quiz

Hij (missen).... de trein naar Antwerpen.
A
mistte
B
miste
C
misdte
D
misde

Slide 16 - Quiz

Heeft hij jou dat (vertellen)...?
A
vertelt
B
vertelde
C
verteld
D
verteldt

Slide 17 - Quiz

Vroeger (passen).... ik wel eens op.
A
pas
B
paste
C
pastte
D
pasde

Slide 18 - Quiz

Hij (verbranden) .... de kerstboom in het nieuwe jaar.
A
verbranden
B
verbrant
C
verbrand
D
verbrandt

Slide 19 - Quiz