Tegenwoordig deelwoord, voltooid deelwoord en persoonsvorm
Tegenwoordig deelwoord
Zij pakten
fluitend hun fiets.
Het smekende hondje wilde graag mijn koekje.
Voltooid deelwoord of persoonsvorm?
Zij heeft dat verhaal gisteren verteld. (vd)
Dat wist ik niet, omdat ze nooit veel vertelt. (pv) --> vraagzin maken