Herhaling hoofdstuk 1 en 2

De (bepaalde) lidwoorden

De bepaalde lidwoorden in het Nederlands zijn:
de en het
In het Spaans vertaal je deze twee lidwoorden met:
el, la, los of las
Het zelfstandig naamwoord bepaalt welke vertaling je moet gebruiken




1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De (bepaalde) lidwoorden

De bepaalde lidwoorden in het Nederlands zijn:
de en het
In het Spaans vertaal je deze twee lidwoorden met:
el, la, los of las
Het zelfstandig naamwoord bepaalt welke vertaling je moet gebruiken




Slide 1 - Slide

Wat is het lidwoord in vrouwelijk enkelvoud in het Spaans?
timer
0:30

Slide 2 - Open question

Wat is het lidwoord in mannelijk enkelvoud in het Spaans?
timer
0:30

Slide 3 - Open question

Een woord is mannelijk als het op een
O eindigt en vrouwelijk als het op een A eindigt.
A
Verdadero
B
Falso

Slide 4 - Quiz

Meervoud
De zelfstandig naamwoorden kunnen in het enkelvoud of in het meervoud staan.

Eindigt het woord op een klinker (a,e,i,o,u), dan krijgt de meervoudsvorm een –s.
Eindigt het woord op een medeklinker, dan krijgt de meervoudsvorm een –es. 

Slide 5 - Slide

Wat is meervoud voor: la chica?
timer
0:30

Slide 6 - Open question

Wat is meervoud voor la ciudad?
timer
0:30

Slide 7 - Open question

timer
1:00
el
la
los
las
Pollo
Consejo
copa
camiseta
libros
cuadernos
sillas
edificios

Slide 8 - Drag question

Uitzonderingen
Soms eindigen de woordjes niet op één van de letters die je op de vorige pagina hebt ingevuld. Bij deze woordjes moet je dus ook het lidwoord dat erbij staat goed leren. 
Por ejemplo: la sal - la canción - el jardín - el tema - la carne

Slide 9 - Slide

De (onbepaalde) lidwoorden

Het onbepaalde lidwoord in het Nederlands is:
een (enkelvoud)
een paar (meervoud)
In het Spaans vertaal je dit lidwoord met:
un, una, unos of unas
Het zelfstandig naamwoord bepaalt welke vertaling je moet gebruiken.





Slide 10 - Slide

Hoe vertaal je: een paar steden
(stad = ciudad)
timer
0:30

Slide 11 - Open question

Hoe vertaal je: een paar meisjes
timer
0:30

Slide 12 - Open question

Hoe vertaal je: de jongen
A
un chico
B
el chico
C
los chicos
D
unos chicos

Slide 13 - Quiz

Hoe vertaal je: de dorpen
A
los pueblos
B
unos pueblos
C
Het juiste antwoord staat er niet bij

Slide 14 - Quiz

De werkwoorden ser en estar betekenen allebei.....
timer
0:20

Slide 15 - Open question

Nosotrossomos
Yo soy 
Ellos/ellas son 
tú eres 
él/ella es
Vosotros sois 
Wij zijn 
jij bent
ik ben
Hij/zij is 
Zij zijn 
Jullie zijn 

Slide 16 - Drag question

¿entendido?  =  begrepen?
vervoeg het ww SER op de juiste manier:
1. Mi madre ________ muy guapa.     Mijn moeder is erg knap.
2. Las chicas _______ amigas.            De meisjes zijn vriendinnen.
3. Pablo y yo ___________ vecinos.    Pablo en ik zijn buren.
4. ¿Juan y tú _________ amigos?        Zijn Juan en jij vrienden? 
5. Pablo y Juan _______ hermanos.  P en J zijn broers.   
timer
1:30

Slide 17 - Slide

¿entendido?  =  begrepen?
vervoeg het ww SER op de juiste manier:
1. Mi madre es muy guapa.     Mijn moeder is erg knap.
2. Las chicas son amigas.            De meisjes zijn vriendinnen.
3. Pablo y yo somos vecinos.    Pablo en ik zijn buren.
4. ¿Juan y tú sois amigos?        Zijn Juan en jij vrienden? 
5. Pablo y Juan son hermanos.  Pablo en Juan zijn broers.   

Slide 18 - Slide

Het rijtje van ESTAR:
YO                                      ESTOY
TÚ                                       ESTÁS
ÉL, ELLA, USTED           ESTÁ
NOSOTROS-AS              ESTAMOS
VOSOTROS-AS              ESTÁIS
ELLOS-AS, USTEDES  ESTÁN 

Slide 19 - Slide

Vul de juiste vorm van ESTAR in: Yo... enamorado (verliefd).
A: estoy
B: estás
C: está
D: estamos
A
estoy
B
estás
C
está
D
estamos

Slide 20 - Quiz

Hola chicos ¿dónde ...?
A: estáis
B: estamos
C: está
D: estás
A
estáis
B
estamos
C
está
D
estás

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

¿Cuál es tu numero de teléfono?
Mi número es el 06-...…..

Slide 24 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Esta noche (cenar, nosotros)...........en un restaurante.

Slide 25 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in: El programa (terminar)...........a las diez y media.

Slide 26 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in: Ese niño (toser).......mucho.

Slide 27 - Open question

¿No (vivir)....... en Nueva York?

Slide 28 - Open question

¿No (aprender, vosotros)........español en vuestro colegio?

Slide 29 - Open question

Vind je nog iets moeilijk?
Waar wil je nog uitleg over?

Slide 30 - Mind map