What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Welke tijd staat het werkwoord? (herhalingsles 4)
Welke tijd staat het woord of de zin?
(Herhalingsles 4)
De tegenwoordige tijd
De verleden tijd
1 / 48
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
This lesson contains
48 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
4 videos
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Welke tijd staat het woord of de zin?
(Herhalingsles 4)
De tegenwoordige tijd
De verleden tijd
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
't ex-Kofschip
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
"Beren eten graag zalm."
Deze zin is in:
A
De tegenwoordige tijd
B
De verleden tijd
Slide 5 - Quiz
"Holbewoners woonden soms in grotten."
Deze zin is in:
A
De tegenwoordige tijd
B
De verleden tijd
Slide 6 - Quiz
9
Slide 7 - Video
00:39
Het werkwoord "lopen" is
een ......... werkwoord.
A
sterk
B
zwak
Slide 8 - Quiz
01:01
Het voltooid deelwoord van "lopen" is dus:
A
verlopen
B
gelopen
C
geliept
Slide 9 - Quiz
01:37
Sleep de juiste letters naar de afbeelding:
T
E
X
K
O
F
S
C
H
i
P
CH
d
B
Slide 10 - Drag question
02:40
Welke drie (3) werkwoorden horen bij een voltooid deelwoord?
Slide 11 - Open question
03:23
"Ik heb de grootste vis gevangen."
Welk woord is het hulpwerkwoord?
A
gevangen
B
vis
C
heb
D
grootste
Slide 12 - Quiz
04:27
Boffen
Ik heb ..............
A
geboft
B
gebofd
Slide 13 - Quiz
05:54
Vorige week hebben wij de marathon ....
A
gerent
B
gerend
C
gerendt
Slide 14 - Quiz
06:22
Heb jij wel eens .......?
A
gesurft
B
gesurfd
C
gesurfdt
D
gesurfed
Slide 15 - Quiz
08:47
Ik heb hem niet ....
A
herkent
B
herkentt
C
herkend
D
herkendt
Slide 16 - Quiz
Onze klas wordt (splitsen)
A
gesplitst
B
gesplitsd
C
gesplitsdt
Slide 17 - Quiz
Mijn zuster heeft zich (verloven)
A
verlooft
B
verloofd
C
verloft
D
verloovd
Slide 18 - Quiz
Vader heeft voor koffie (zorgen)
A
gezorgt
B
gezorgd
Slide 19 - Quiz
Het formulier moet worden (invullen)
A
ingevult
B
ingevuld
Slide 20 - Quiz
De politie heeft de daders (opsporen)
Slide 21 - Open question
Ben jij niet voor het feest (uitnodigen)?
Slide 22 - Open question
We hebben uitbundig feest (vieren)
Slide 23 - Open question
Slide 24 - Slide
De slager (geven)
de kinderen een stuk worst. (TT)
Slide 25 - Open question
Henk en Adriaan (durven)
niet in die boom te klimmen. (VT)
Slide 26 - Open question
De vloedgolf heeft veel (vernielen) (VD)
Slide 27 - Open question
De vloedgolf (vernielen) veel. (TT)
Slide 28 - Open question
De groep merels (lusten)
graag oud brood. (VT)
Slide 29 - Open question
Heb jij de stoep geveegd of heb jij (afwassen) (VD)
Slide 30 - Open question
Men (schrijven)
op school met een vulpen. (TT)
Slide 31 - Open question
Een kudde olifanten (stoppen) niet voor dat hek. (VT)
Slide 32 - Open question
Heb je dat kopje (breken)? (VD)
Slide 33 - Open question
Slide 34 - Video
openen
Wie heeft de deur ...?
A
openen
B
geopend
C
geopent
D
geopendt
Slide 35 - Quiz
beloven
De ... wandeltocht moet nog plaatsvinden
A
beloofte
B
beloven
C
belooftte
D
beloofde
Slide 36 - Quiz
uitbeelden
Gisteren hebben wij een glazenwasser ...
A
uitgebeeld
B
uitgebeelt
C
uitgebeeldt
D
uitbeelden
Slide 37 - Quiz
oprichten
De man ... vorige week een nieuwe club ...
A
richtte op
B
richte op
C
richtten op
D
richt op
Slide 38 - Quiz
uitzoeken
Mijn moeder heeft alle munten ...
A
uitgezochd
B
uitgezocht
C
uitgezochdt
D
uitgezoekt
Slide 39 - Quiz
afwisselen
Lees de tekst ... met je buurvrouw
A
afwisselent
B
afwisselend
C
afwisselendt
D
afgewisseld
Slide 40 - Quiz
Wat is hier de persoonsvorm?
'Ik ben met de fiets naar Nijmegen gefietst.'
A
De fiets
B
Ben
C
Nijmegen
D
Gefietst
Slide 41 - Quiz
De vaargeul is (dichtslibben volt. deelw.)
Slide 42 - Open question
Pieter (winnen t.t.)
een leuke prijs.
Slide 43 - Open question
Een brood (kosten v.t.)
in de oorlog veel geld.
Slide 44 - Open question
Om 12 uur (landen v.t.)
het vliegtuig in Parijs.
Slide 45 - Open question
Mijn broer heeft 5 euro (sparen volt. deelw.)
Slide 46 - Open question
Met welk onderdeel heb je het meest moeite?
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
werkwoorden TT
sterke / zwakke werkwoorden
1e tm 3e persoon enkel/ meervoud
werkwoorden VT
Voltooid tegenwoordige tijd (ge-)
Slide 47 - Poll
Slide 48 - Video
More lessons like this
groep 7 werkwoordcito oefenen
March 2023
- Lesson with
35 slides
nederlands
Primary Education
Deel 1: Taallab: spelling
October 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
groep 8 werkwoord spelling cito
October 2024
- Lesson with
44 slides
nederlands
Primary Education
Spelling tegenwoordige tijd en verleden tijd - basisregels en stappen
October 2023
- Lesson with
42 slides
Nederlands
Primary Education
Age 7
MOA1B Werkwoordspelling MOA1: herh + vd
January 2022
- Lesson with
32 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Zaterdag 9 maart 2024 VO2 - Engelse werkwoorden + spreekwoorden/uitdrukkingen/gezegden
March 2024
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Secondary Education
Les 3 : Teksten nalezen met aandacht voor de (werkwoord)spelling
August 2022
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoordspelling
September 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Secundair onderwijs