Herhaling Jong & Oud

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Jong & Oud
Herhaling

Slide 2 - Slide

Agenda
Gevangendilemma
H5: koopkracht
H6: Verzekeren
H7&8: AOW+pensioen

Slide 3 - Slide

In het gevangenendilemma ontstaat een uitkomst die uiteindelijk
A
voor 1 iemand het gunstigst is
B
voor beiden personen het gunstigst is
C
voor beiden personen niet het gunstigst is

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Wie betaalt de premie?
A
De verzekeraar
B
De verzekerde

Slide 6 - Quiz

Iemand met een hoog eigen risico
A
Verwacht veel kosten
B
Verwacht weinig kosten

Slide 7 - Quiz

Eigen risico zorgt voor:
A
Moral Hazard
B
Averechtse selectie
C
Minder informatieasymmetrie
D
Meer informatieasymmetrie

Slide 8 - Quiz

Bij een zorgverzekering kun je je eigen risico verhogen.
Je betaalt dan:

A
meer premie
B
minder premie
C
evenveel premie

Slide 9 - Quiz

Piet wil graag een tweedehands auto kopen. Via Marktplaats heeft hij een prachtige blauwe Peugeot gevonden, voor een klein prijsje. Wanneer hij een kijkje gaat nemen bij de verkoper van deze auto, vertelt de verkoper dat de auto zo goed als nieuw is en dat er amper in is gereden. In deze situatie is er sprake van:

A
Averechtse selectie
B
Asymmetrische informatie
C
Sociale zekerheid
D
Een principaal en zijn agent

Slide 10 - Quiz

Belangrijke begrippen H6
Averechtse selectie: De goede risico's verzekeren zich niet, alleen de slechte risico's blijven over. 

Moreel wangedrag: Als je een verzekering hebt afgesloten ben je minder voorzichtig

Assymmetrische informatie: verzekeraar heeft minder informatie dan de verzekerde

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

De koopkracht is afhankelijk van ...
A
het prijsniveau en je behoeften
B
je inkomsten en je uitgaven
C
je inkomsten en je behoeften
D
je inkomsten en het prijsniveau

Slide 13 - Quiz

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 14 - Quiz

Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af

Slide 15 - Quiz

Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Iedereen in Nederland heeft recht op een AOW- uitkering als de AOW-leeftijd bereikt is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Door het verhogen van de AOW-leeftijd
A
neemt het aantal actieven toe
B
neemt het aantal inactieven toe
C
wordt de AOW ook hoger
D
Kunnen mensen eerder met pensioen

Slide 19 - Quiz

Wat is een (bedrijfs)pensioen?
A
Een spaarpotje voor later
B
Dat je niet hoeft te werken
C
Een sociale premie
D
Dit is een uitkering

Slide 20 - Quiz

Het bedrijfspensioen is gebaseerd op het omslagstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Omslagstelsel 
  • bijvoorbeeld AOW. Afhankelijk van aantal jaar inwoner NL

Slide 22 - Slide

Kapitaaldekkingsstelsel 
  • bijvoorbeeld bedrijfspensioen. Afhankelijk van aantal deelgenomen jaren.

Slide 23 - Slide