week 4 - klas 2D

week 4 - klas 2D
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

week 4 - klas 2D

Slide 1 - Slide

Weekplanning
Les 1: vervalt

Les 2: tio-les (afmaken tio-tekst 4/taaktijd wegwerken; Storm, Talha, Vivian spelttoets 3)

Les 3: we gaan verder met het onderdeel woordenschat van H3 (p. 84-86). 

Slide 2 - Slide

Les 2
-Maak deze les zo nodig opdr. 4 in tio-schrijft af
-spelttoets inhalen: Storm, Talha, Vivian
-Klaar? Werk verder in spelt/schrijft
hwk:
28/1 tio-opdr. 4 af + NN mee

Slide 3 - Slide

Les 3
-even checken: iedereen tio-tekst 4 af?

-verder met woordenschat H3

Slide 4 - Slide

Les 3 
Weet je het nog?
werkwoorden met een vast voorzetsel -> bijv. houden van, nadenken over etc.
voorzetseluitdrukkingen -> woordcombinaties, vaak te vervangen door één woord, bijv. door middel van (door), ter hoogte van (bij), na afloop van (na)

Slide 5 - Slide

Maak nu opdr. 3, vraag 1 en 2 (p. 85-86)
-Gebruik evt. een (online) woordenboek

-Over 25 min. gaan we nakijken

-Eerder klaar? Begin vast met het hwk voor 4/2:
opdracht 4 en 5 (p. 86)




timer
20:00

Slide 6 - Slide

Opdracht 3.1 (p. 85-86)
:1 circuleert:   gaat rond
2 oppotten:  bewaren; sparen
3 stagneert:  vertraagt; gaat niet verder
4 bestedingen:  uitgaven
5 opzijleggen:  sparen
6 spenderen:  besteden; uitgeven
7 ternauwernood:  maar net; op het nippertje
8 deurwaarder:  iemand die beslag legt op je eigendommen vanwege schulden die je niet kunt betalen
9 schuldeiser:  degene aan wie jij geld schuldig bent
10 aflossen:  terugbetalen van schulden

Slide 7 - Slide

Opdracht 3.1 (p. 85-86)
11 voldoen:   betalen    12 verlokkingen:  verleidingen
13 onweerstaanbaar:  waar je je niet tegen kunt verzetten
14 op afbetaling:  regeling waarbij je in gedeelten betaalt
15 neemt zijn toevlucht tot: kiest als (laatste) uitweg
16 rood staan:  een negatief saldo hebben
17 netto:   wat overblijft na aftrek van belastingen e.d.
18 incassobureau:  een bedrijf dat geld incasseert voor anderen
19 innen:   incasseren; geld in ontvangst nemen
20 educatie:  opvoeding
21 vordering:  geld dat je van iemand tegoed hebt
22 versus:   tegenover

Slide 8 - Slide

Opdr. 3.2 (p. 85-86)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

1. Kies het juiste voorzetsel...
Aandacht schenken ...
A
aan
B
over
C
onder
D
in

Slide 11 - Quiz

2. Kies het juiste voorzetsel
aanmerkingen maken ...
A
over
B
op
C
onder
D
tussen

Slide 12 - Quiz

3. Vul de voorzetseluitdrukking aan:
.. aansluiting .. (betekenis=na)

Slide 13 - Open question

4. Vul de voorzetseluitdrukking aan.
.. grond ... (betekenis = door/dankzij)

Slide 14 - Open question

5. Kies de juiste betekenis.
spenderen
A
overgeven
B
slaan
C
uitgeven
D
toegeven

Slide 15 - Quiz

6. Kies de juiste betekenis.
oppotten
A
bewaren
B
sparen
C
opruimen
D
opkroppen

Slide 16 - Quiz

Einde les 3
*toets afspreken in week 7: 14/2 of 15/2
(val. 3 woordenschat/beeldspraak/Engelse ww/ww-tijden)

31/1 Cn mondeling, geen les (?)
1/2 Cn mondeling, geen les (?)
4/2 mk 4 en 5 (p. 86)
11/2 Deadline tekst 5 en 6!

Slide 17 - Slide