Spelling paragraaf 4 t/m 13

Spelling paragraaf 4 t/m 13
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling paragraaf 4 t/m 13

Slide 1 - Slide

Paragraaf 4: hoofdletters
1. Aan het begin van een zin; let op: als de zin met een apostrof begint, krijgt het tweede woord een hoofdletter: (– ’t Zal koud zijn in ’t water als ’t vriest.
! Let goed op met het gebruik van hoofdletters in zinnen met een directe rede:
– ‘Als ik hier druk,’ zei cabaretier Toon Hermans, ‘doet het daar pijn.’
2. Bij persoonsnamen; als bij een achternaam met voorvoegsels geen voornaam of voorletter staat, schrijf je het eerste voorvoegsel met een hoofdletter; anders met een kleine letter:
– Hans van der Zande; H. van der Zande; de heer Van der Zande; Els van der Zande-de Laat;
3. Bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten:
– Roda JC, Rode Kruis, Elsevier, Nederlandse Spoorwegen;










Slide 2 - Slide

Paragraaf 4: hoofdletters
4. Bij (afleidingen van) aardrijkskundige namen, bij namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en films:
– Aruba, Zuid-Beveland, het rijke Westen, Amsterdam-Noord, Frans, Engelsman, Samsung, de Tweede Wereldoorlog, Vondelkade, de Grote Beer, de Sint-Bavokerk, Kerstmis (maar informeel: kerst), Suikerfeest, Moederdag, De donkere kamer van Damokles, De terugkeer van de wespendief.

Zonder hoofdletter: soorten: een glaasje bordeaux, een stukje camembert; historische periodes: de middeleeuwen, het rationalisme; afleidingen van feestdagen: kerstboom, paasvakantie;
maanden: juli, december; dagen: woensdag; jaargetijden: lente; windstreken: het noorden, het zuidwesten; religies en afleidingen ervan: christendom, islam, gereformeerden, katholiek, hindoeïstisch.
















Slide 3 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Punt
Op deze plaatsen zet je een punt:
1. aan het eind van een mededelende zin: Jos was blij dat het bijna weekend was.
2. bij afkortingen: G.L. Durlacher, enz., m.a.w.

Let op:
Schrijf initiaalwoorden (pc, NS) en letterwoorden (TROS, pin) zonder punten; die laatste worden als woord uitgesproken.
Schrijf maten en gewichten zonder punt: mg, dm, cl

Slide 4 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Vraagteken





Een vraagteken gebruik je aan het eind van een letterlijk gestelde vraag:
– Is er een tijd van komen en een tijd van gaan?
– ‘Wie speelt de hoofdrol in de laatste James Bondfilm?’ vroeg Roger.
Let op: in de indirecte rede gebruik je dus geen vraagteken:
– Roger vroeg wie de hoofdrol speelt in de laatste James Bondfilm.
Uitroepteken
Een uitroepteken gebruik je aan het eind van een zin met een bevel of uitroep:
– Pas op voor zakkenrollers!
– ‘Geweldig gedaan. Wat een prachtig resultaat!’
Let op: zet nooit meer dan één uitroepteken

Slide 5 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Komma
Komma’s maken lange zinnen overzichtelijk. Op deze plaatsen zet je een komma:
1. voor en na een bijstelling: Lucky Luke, de bekende stripfiguur, schiet sneller dan zijn schaduw.
2. tussen twee persoonsvormen: Als Luke in de strip even uitrust, geeft zijn paard Jolly Jumper commentaar op de gebeurtenissen.
3. tussen de onderdelen van opsommingen, maar niet voor ‘en’: Joe, William, Jack en Averell Dalton zijn bekende schurken uit die strip.
4. voor of na een aanspreking of een tussenwerpsel: Hé, Rataplan, ga eens uit de weg, domme hond!
5.(in lange zinnen) voor een voegwoord waarmee de bijzin begint: De Daltons zijn gearresteerd, omdat ze weer eens een bankoverval hebben gepleegd.

Gebruik in korte samengestelde zinnen geen komma:
– Wist je dat Billy the Kid uit de strip echt heeft bestaan?

Slide 6 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Puntkomma












Een puntkomma betekent en. Op deze plaatsen zet je een puntkomma:
1. tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen: De afgelopen winter was nogal streng; met name in januari heeft het flink gevroren.
2. tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat:  Een vakantie in de tent van Eurocamp heeft diverse voordelen: u verblijft op een camping met 4 of 5 sterren; er staat een compleet ingerichte tent voor u klaar; onze eigen medewerkers zijn aanwezig om u te helpen; er zijn geen kosten voor schoonmaak of borg; de prijs is altijd redelijk.

Slide 7 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Dubbele punt
Een dubbele punt gebruik je:
1. om een opsomming aan te kondigen: Ons bungalowpark is van alle gemakken voorzien: een kampwinkel, ontbijtservice en diverse restaurants.
2. om een verklaring aan te kondigen: Op Utrecht Centraal zijn honderden reizigers gestrand: als gevolg van hevige sneeuwval rijden veel treinen niet.
3. om de directe rede aan te kondigen: De minister zei bij zijn aftreden: ‘Ik vertrek om het ambt van minister niet te belasten.’

Let op: na een dubbele punt volgt geen hoofdletter, behalve bij de directe rede.

Slide 8 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Dubbele punt
Een dubbele punt gebruik je:
1. om een opsomming aan te kondigen: Ons bungalowpark is van alle gemakken voorzien: een kampwinkel, ontbijtservice en diverse restaurants.
2. om een verklaring aan te kondigen: Op Utrecht Centraal zijn honderden reizigers gestrand: als gevolg van hevige sneeuwval rijden veel treinen niet.
3. om de directe rede aan te kondigen: De minister zei bij zijn aftreden: ‘Ik vertrek om het ambt van minister niet te belasten.’

Let op: na een dubbele punt volgt geen hoofdletter, behalve bij de directe rede.

Slide 9 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Aanhalingstekens

Er zijn enkele en dubbele aanhalingstekens. Beide mag je gebruiken. Dubbele aanhalingstekens mogen vóór een citaat ook onderaan (op de schrijflijn) geplaatst worden, enkele staan altijd bovenaan.: ,,Volgens mij word ik ziek”, zei Evelien.

Aanhalingstekens gebruik je:
1. bij een citaat: De roman De avonden van Gerard Reve eindigt met de beroemde zin ‘Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap’.
2. bij een directe rede: ‘Het wordt tijd voor internationale onderhandelingen’, merkte de diplomaat op. (zie blz. 280 voor extra uitleg)
Let op: bij het weergeven van gedachten gebruik je geen aanhalingstekens. De diplomaat dacht: het wordt tijd voor internationale onderhandelingen.
3. om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal, bijvoorbeeld bij ironie: Dat de bouw van de muur langs de grens met Mexico niet opschiet, is het zoveelste ‘succes’ van de Amerikaanse president.
4. als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis: Schrijf je ‘onmiddellijk’ met twee d’s en twee l’en?

















Slide 10 - Slide

Paragraaf 4: leestekens
Haakjes: Informatie die je geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld, plaats je tussen ronde haakjes:
– Volgens het KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut) vormt de opwarming van de aarde een groot probleem.
Haakjes kun je beter zo min mogelijk gebruiken, want ze verstoren vaak de lopende tekst.

Beletselteken: Het beletselteken (drie puntjes) gebruik je 
1: Om een onderbreking of een pauze aan te geven: Ja, jij beweert dat nu wel, maar … hoe kan ik weten of het waar is?
2. aan het eind van een zin die niet af is; soms kan de lezer de zin zelf aanvullen: Er zijn daar talloze sportartikelen te koop: tennisrackets, hockeysticks, ski’s ... Ik riep de koerier nog na: ‘Zeg, denk nog even a…’ Maar hij hoorde mij al niet meer.
3. om onvolledige citaten aan te duiden. Dat gebruik je bijvoorbeeld als je op het examen zinnen moet citeren:  ‘Het zou (…) rond 1820.’ (regels 300-306)

Let op: als het beletselteken aan het eind van een zin staat, komt er niet nog een punt achter. Een vraagteken of uitroepteken blijft wel staan.










Slide 11 - Slide

Paragraaf 5: meervoudsvorming
Meervoud op -s

1. Schrijf de -s aan een woord vast als de uitspraak correct blijft: dominees, garages, goeroes, kolibries, logés, oevers.
2. Schrijf om uitspraakproblemen te voorkomen ’s:
- bij afkortingen: hbo’s, dvd’s;
- in woorden die eindigen op a, i, o, u, y, de klinkers uit het ezelsbruggetje: ik hou van ys → ’s:– 

taxi’s, piano’s, paraplu’s, lama’s, jury’s; maar: etuis, bureaus, milieus, jockeys, cowboys, essays; hier is geen uitspraakprobleem.



Slide 12 - Slide

Paragraaf 5: meervoudsvorming
Meervouden met -en
Schrijf -en aan het woord vast: klanten, paarden, wensen.
Let op:
- klinkerweglating: verhoor – verhoren;
- medeklinkerverandering: bies – biezen; laars – laarzen; maar: fotograaf – fotografen;
- medeklinkerverdubbeling: stok – stokken. 
- Als een woord eindigt op een onbeklemtoonde -es, -et, -ik, -it, verdubbelt de laatste medeklinker niet: kievit – kieviten, stommerik – stommeriken, luiwammes – luiwammesen.

Woorden op -ie krijgen soms een -s (provincies, families), maar in andere gevallen een -n (poriën) of -en (industrieën). Voor meervouden op -n of -en is de regel:
- klemtoon op -ie → meervoud met -ën: industrie – industrieën.
- klemtoon niet op -ie → meervoud met -n; trema op de e die er al staat: porie – poriën.












Slide 13 - Slide

Paragraaf 5: meervoudsvorming
Meervouden met -s of -en en -s of -n
Er zijn woorden met twee meervoudsvormen, met -s en met -en (sponsors – sponsoren, zoons – zonen) of -s en -n (gemeentes – gemeenten, methodes – methoden). 
Bij woorden op -ee met een meervoud op -s schrijf je de -s aan het woord vast: chimpansees, dictees. Bij een meervoud op -en komt er een trema op de -e van de uitgang -en: ideeën, moskeeën.

Meervouden met -eren - Een beperkt aantal woorden heeft een meervoud op -eren: ei – eieren, rund – runderen.
Vreemde meervoudsvormen
Oorspronkelijk Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen, maar niet altijd:
– basis – bases of basissen;
– datum – data of datums, maar niet data’s;
– medium – media; alleen als het een tussenpersoon betreft: mediums;
– antibioticum – antibiotica en niet antibioticums;
– chemicus – chemici en niet chemicussen.

















Slide 14 - Slide

Paragraaf 6: verkleinwoorden
Dit zijn de regels voor de vorming van verkleinwoorden:

-Achter het zelfstandig naamwoord zet je -je, -kje, -pje, -tje of -etje: kast – kastje, leuning – leuninkje, bloem – bloempje, deur – deurtje, plan – plannetje.
-Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje, lot – lootje.
- Bij woorden die op een klinker eindigen, is er meestal klinkerverdubbeling: lama – lamaatje, café – cafeetje, jojo – jojootje, reçu – reçuutje. Maar: kiwi – kiwietje, buggy – buggy’tje.
- Afkortingen krijgen een apostrof: dvd’tje, A4’tjes, 6’jes en 7’tjes

























Slide 15 - Slide

Paragraaf 7: tussenklank in samenstellingen
Tussen-s
Je schrijft de tussen-s als je hem hoort: stadswacht, beroepsmilitair
Als het tweede deel van de samenstelling met een s-klank begint, is de tussen-s lastig te horen.
Vervang dan het tweede deel en schrijf de -s- als je die in vergelijkbare samenstellingen hoort:
– personeelschef, want: personeelsbeleid
– staatsschuld, want: staatskas
– scheepsjournaal, want: scheepstoeter


Tussen -e of tussen -n 
Leer op blz. 287 het schema uit je hoofd. (staat op volgende slide)

Slide 16 - Slide

Paragraaf 7: tussenklank in samenstellingen

Slide 17 - Slide

Paragraaf 8: aan elkaar of los?
In het Nederlands schrijf je twee of meer woorden aan elkaar als ze één begrip vormen. 
Dit doe je bijvoorbeeld bij:


1. samenstellingen die bestaan uit twee of meer zelfstandige naamwoorden.
Bijvoorbeeld: kassabon, bibliotheekpas, motorbootverzekering.
2. werkwoorden die beginnen met voorzetsels zoals na, op, over, uit.
Bijvoorbeeld:
– Ik heb de hond uitgelaten. Wij gaan de hond uitlaten.
3. woorden met er-, daar-, hier- en waar- plus een voorzetsel.
Bijvoorbeeld: erin, daarachter, hierbij, waarover.



Slide 18 - Slide

opfrisser: voorzetsels zijn kooiwoorden..

Slide 19 - Slide

of kastwoorden 

Slide 20 - Slide

Aan elkaar, maar....
1. Getallen tot duizend en samenstellingen met honderd en duizend: dertienduizend, maar tien miljoen
2. Combinatie van van een voorzetsel en een bijwoord: hij woont hier heel dichtbij, maar als er na het voorzetsel een voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord volgt, schrijf je ze los.
Hij woont dicht bij mij. 
3. Combinatie van twee voorzetsels: achterop, voorin, maar: als na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord volgt, schrijf je ze los: ik zit graag achter op de fiets
4. Voornaamwoordelijk bijwoorden die bestaan uit er, hier, daar, waar + voorzetsel: waarheen, erdoorheen, daartegenover, maar dit geldt niet voor voor voorzetsels die bij samengestelde werkwoorden horen. Pak jij het cadeau daar in? / Doe je het cadeau daarin

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Paragraaf 9: Liggend streepje - koppelteken I
  1. Om uitspraakproblemen te voorkomen (klinkerbotsing, zie blz. 291 en leer dit uit je hoofd of bedenk: ik spreek het woord raar uit als ik deze klinkers aan elkaar vast schrijf): giro-overzicht, radio-omroep, studie-uren, mini-jurk.
  2. Naam van getrouwde mensen: Mevrouw De Groot-de Vries
  3. In woorden met voorvoegsels: adjunct-, aspirant-, aspirant-, collega-, ex-, interim-, niet-, non-, oud-, collega-docent, adjunct-directeur, (zie blz. 291 en leer dit uit je hoofd)
  4. Voor een hoofdletter: anti-Duits, oer-Hollands, on-Nederlands

Slide 23 - Slide

Welk woord is juist gespeld?
A
diploma-bijeenkomst
B
giro-rekening
C
arbodienst
D
pabo-student

Slide 24 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
antiduits
B
garage-eigenaar
C
radiouitzending
D
placeboeffect

Slide 25 - Quiz

Paragraaf 9: Liggend streepje - koppelteken II
(5) In combinaties met titels en beroepen: geneesheer-directeur, tolk-vertaler
(6) Bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn: Noord-Spanje, Zuid-Holland, Zuid-Hollander, Nieuw-Zeelandse.
(7) Bij letters, cijfers, andere tekens en of St of Sint/sint: dvd-speler, A4-papier, $-teken, Sint-Janskerk, VVD-kantoor.
(8) In woorden die anders onoverzichtelijk worden: kant-en-klaarmaaltijd, zwart-witfoto, hyena-vel, hand-en-spandiensten

Slide 26 - Slide

Kies de juiste spelling
A
anti-discriminatiewet
B
antidiscriminatie-wet
C
vwo-leerling
D
vwoleerling

Slide 27 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
Noord-oostlimburg
B
zwart-wit-foto
C
mede-oprichter
D
chef-kok

Slide 28 - Quiz

Paragraaf 9: liggend streepje - weglatingsteken
Zet een streepje op de plaats waar een deel van het woord is weggelaten: voor- en achterdeuren, binnen- en buitenland.

Maar: oude en nieuwe boeken. (is geen samenstelling)

Woorddeel weglaten als het in beide woorden dezelfde betekenis heeft.
Kranten- en koffiekoppen is dus fout. 

Slide 29 - Slide

Kies de juiste spelling.
A
oude- en nieuwe wegen
B
Keel, neus en oorarts
C
autoin- en verkopers
D
carnavalsfeesten en - optochten

Slide 30 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
vwo- en havo-leerlingen
B
vwo- en havoleerlingen
C
vwo leerlingen en havo leerlingen
D
vwo en havo-leerlingen

Slide 31 - Quiz

Paragraaf 9: - als afbreekteken
Als een woord niet meer op een regel past, gebruik je een afbreekteken. 
  • Breek samenstellingen alleen af tussen de delen: adoptie - kinderen, modellen - wedstrijd
  • Breek af tussen het grondwoord en een voor- of achtervoegsel: herfst - achtig, on - vriendelijk

Slide 32 - Slide

Paragraaf 10: trema
Voorkomt uitspraakproblemen. Plaat je altijd op de eerste letter van de volgende lettergreep: geërgerd, drieën.

- Let op bij –eum, -iing, -cien en -ieus: museum, begroeiing, elektricien, dubieus.
- Let op bij bea-, gea-, geo-, beo-, beij-, geij-,: beantwoorden, geautoriseerd, beoefenen, geolied, maar geë-, geï-, geü-: geërgerd, geürineerd, geïrriteerd.

Slide 33 - Slide

Paragraaf 10: apostrof
Gebruikt als weglatingsteken en om uitspraakproblemen te voorkomen:
(1) Op de plaats van de weggelaten letter: m’n, z’n, ‘t, ‘s winters, ‘s-Gravenhage.
(2) Op de plaats van een weggelaten bezits-s: Frits’ fiets
(3) Om uitspraakproblemen bij het meervoud en bezitsaanduidingen te voorkomen: Marja’s parfum, Benno’s sieraden, opa’s stoel. Maar als er geen uitspraakproblemen zijn, dan schrijf je de ‘s’ vast: Tims broek, Jannekes publicaties.
(4) In afleidingen van letter- en cijferwoorden: vmbo’er, CDA’er, 55+’er, sms’en, ge-sms’t.

Let op: afleidingen van letterwoorden die je als woord uitspreekt, schrijf je zonder apostrof (havoër) en in samenstellingen met een letter- of cijferwoord zet je geen apostrof maar een liggend streepje: vwo-leerling, CDA-voorzitter.

Slide 34 - Slide

Paragraaf 10: accenttekens 
Er zijn drie accenttekens: het accent aigu (streepje voorover: é), het accent grave (streepje achterover: è) en het accent circonflexe (dakje: ê): Accenttekens komen bijna alleen voor op de letter e: café, carrière.
In enkele gevallen komen ze ook op andere letters, bijvoorbeeld: tambour-maître.

1. Om klemtoon aan te geven, gebruik je het accent aigu. Zet het accent dan op de eerste twee klinkers van de lettergreep:
– Hij is volgens mij dé persoon om hier orde op zaken te stellen.
– Jos heeft alleen ruzie met zijn óúdste broer en niet met de jongste.
2. Plaats, als er een uitspraakprobleem dreigt, accenten op het telwoord één (1), maar niet op hoofdletters: Juliette heeft één scooter en twee fietsen. ‘Eén scooter of twee?’ Maar: Kan een van jullie de deur even dichtdoen? (zonder accenten)

De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat een c als s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat (reçu, Curaçao). Normaal klinkt de c in die gevallen als k: carnaval, correct

Slide 35 - Slide

Paragraaf 10: accenttekens 
Er zijn drie accenttekens: het accent aigu (streepje voorover: é), het accent grave (streepje achterover: è) en het accent circonflexe (dakje: ê): Accenttekens komen bijna alleen voor op de letter e: café, carrière.
In enkele gevallen komen ze ook op andere letters, bijvoorbeeld: tambour-maître.

1. Om klemtoon aan te geven, gebruik je het accent aigu. Zet het accent dan op de eerste twee klinkers van de lettergreep:
– Hij is volgens mij dé persoon om hier orde op zaken te stellen.
– Jos heeft alleen ruzie met zijn óúdste broer en niet met de jongste.
2. Plaats, als er een uitspraakprobleem dreigt, accenten op het telwoord één (1), maar niet op hoofdletters: Juliette heeft één scooter en twee fietsen. ‘Eén scooter of twee?’ Maar: Kan een van jullie de deur even dichtdoen? (zonder accenten)

De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat een c als s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat (reçu, Curaçao). Normaal klinkt de c in die gevallen als k: carnaval, correct

Slide 36 - Slide

Paragraaf 11: getallen
De schrijfwijze van getallen: cijfers en getallen schrijf je soms met letters en in andere gevallen in cijfers.

Letters gebruik je voor:
1. hele getallen van één tot en met twintig: acht, negentien, zesde, achtste;
2. de tientallen tot honderd: vijftig, zeventig, dertigste;
3. de honderdtallen tot duizend: achthonderd, driehonderdste;
4. de duizendtallen tot twaalfduizend: negenduizend, tienduizendste;
5. de getallen miljoen, miljard, biljoen enzovoort: zeven miljoen (los!), negen miljardste (los!).
6. Bij grote getallen kun je cijfers en woorden combineren: 34 duizend, 143 miljoen, 26 miljard.















Slide 37 - Slide

Paragraaf 11: getallen
Cijfers gebruik je voor
1. getallen boven de twintig, uitgezonderd de tientallen en honderdtallen: 35 miljoen, de 24e (24e , 24ste) voorstelling, 92 gasten;
2. exacte waarden, zoals maten, gewichten, temperaturen, bedragen, telefoonnummers, data, adressen, percentages, rekeningnummers, jaartallen, exacte tijdstippen: 67 liter, 45 meter, 4 kilo, 37 °C, € 7,85, 10 mei 1996, Schilderskade 66, 12% of 12 procent, groep 6, paragraaf 4.5, om 16.00 uur (vier uur geeft de tijdsduur aan).

Let op:
Schrijf breuken los (twee derde: 2/3, vier zeven achtste: 47/8; maar: tweeënhalf), behalve in een samenstelling: driekwartsmaat, tweederdemeerderheid.
Als in een zin grote aantallen van iets in cijfers staan, gebruik je in die zin ook cijfers voor kleine aantallen van datzelfde iets:
Van de 35 apen werden er 8 ziek, maar de twee verzorgers hadden nergens last van














Slide 38 - Slide

Paragraaf 12: sommige of sommigen?

Woorden als sommige, vele, enkele, beide schrijf je met een -e

als ze bijvoeglijk gebruikt worden:
– vele genodigden, enkele leerlingen, de weinige bezoekers;
als ze betrekking hebben op zaken of dieren:
– Van die mooi beschilderde matroesjka’s heb ik er enkele gekocht.
– Die exotische vogels zijn prachtig, maar de meeste zijn niet te koop.

Slide 39 - Slide

Paragraaf 12: sommige of sommigen?
Woorden als sommige, vele, enkele, beide schrijf je met -en
• als ze zelfstandig worden gebruikt én betrekking hebben op personen:
– Slechts weinigen zijn werkelijk van de situatie op de hoogte.
– Enkelen van ons waren in bezit van een museumjaarkaart.

Let goed op: als het woord betrekking heeft op personen die al eerder genoemd zijn in dezelfde zin, kun je -e schrijven als je het woord achter het telwoord kunt invullen:
– De klanten van de KLM toonden zich ontevreden en enkele (klanten) dienden zelfs een klacht in
Maar anders niet:
– ‘U kunt beter opstappen’, merkten de aandeelhouders op, die allen vonden dat de bestuursvoorzitter veel foute beslissingen had genomen.

Slide 40 - Slide

Paragraaf 12: sommige of sommigen?
Let op: tientallen, honderden, (tien)duizenden, miljoenen en miljarden schrijf je altijd met -en:
– De oppositie had honderdduizenden demonstranten naar de hoofdstad gelokt.

Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een -e (zieke koeien, de aanwezige journalisten), maar als ze zelfstandig gebruikt worden én personen in het meervoud aanduiden, schrijf je ze met -en: doven en slechthorenden, ouden van dagen, de geslaagden.


Slide 41 - Slide

Paragraaf 13: probleemwoorden
Bestudeer blz. 298 

Slide 42 - Slide

Heel veel succes!
https://www.youtube.com/watch?v=BKVOtLDzrHI&list=PLHhHafFcp92UGJRk-ZUDFMUAarEDrxT6R


Via deze link vind je de video's van Arnoud Kuijpers over alle onderdelen van spelling. Deze video's zijn heel handig. 

Slide 43 - Slide