H7 - les 13

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Dagopening
  • Lezen
  • Samen lezen 'De invaller'
  • Oefenen met samenstellingen
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat kost dat?

Van welke eenvoudige dingen in het leven kun jij genieten?


Slide 3 - Slide

Literaire thriller
Lezen tot 8:55 uur

Leesvraag:
Welk probleem moet er jou 
verhaal worden opgelost?

Slide 4 - Slide

Literaire begrippen
De invaller - René Appel

Slide 5 - Slide

René Appel (1945) is schrijver van met name spannende verhalen en misdaadromans. Ook was hij een tijdje recensent van misdaadliteratuur. 

Slide 6 - Slide

De invaller

                 Waar speelt het verhaal zich af? Hoe weet je dit?
                  Verklaar de titel.
                  Hoe loopt het verhaal af, denk je?




Slide 7 - Slide

Spanning
Geen enkel verhaal kan zonder spanning. Meestal ontstaat deze doordat de lezer nieuwsgierig is naar de afloop of doordat de lezer zich betrokken voelt bij een personage.

                 Hoe bouwt de schrijver de spanning op in dit verhaal?
                 Wat maakt dit verhaal zo spannend?
                 Welke elementen zorgen voor spanning in dit verhaal?




Slide 8 - Slide

Spanning
Emotionele spanning:
Als lezer weet je meer dan de personages, bijvoorbeeld door het gebruik van een meervoudig perspectief. De lezer identificeert zich met de personages, wil graag dat het goed met ze gaat. Als lezer heb je het gevoel dat je de personages wilt waarschuwen om ze te behoeden voor mogelijke ellende.

Intellectuele spanning:
Je weet minder of precies evenveel als de personages. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat je het verhaal vanuit het perspectief van één personage beleeft. Je vraagt je of wie de waarheid spreekt en puzzelt mee met de hoofdpersoon.




Slide 9 - Slide

H7 Spelling
  • Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen.
  • Ik weet hoe ik hoofdletters en leestekens correct moet gebruiken.
  • Ik weet hoe ik meervoudsvormen maak en spel.
  • Ik weet hoe ik verkleinwoorden maak en spel.
  • Ik weet wanneer ik een tussen -n of -s gebruik in samenstellingen.
  • Ik weet wanneer ik woorden aan elkaar of los schrijf.
  • Ik weet wanneer ik een liggend streepje moet gebruiken.

Slide 10 - Slide

Doelen
  • Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen.
  • Ik weet hoe ik hoofdletters en leestekens correct moet gebruiken.
  • Ik weet hoe ik meervoudsvormen maak en spel.
  • Ik weet hoe ik verkleinwoorden maak en spel.
  • Ik weet wanneer ik een tussen -n of -s gebruik in samenstellingen.
  • Ik weet wanneer ik woorden aan elkaar of los schrijf.
  • Ik weet wanneer ik een liggend streepje moet gebruiken.
  • Ik weet wanneer ik een trema, apostrof of accentteken moet gebruiken.

Slide 11 - Slide

Opdracht
Lees het artikel en verbeter ALLE fouten 
(spelling, interpunctie, samenstellingen, ...)

Slide 12 - Slide

Schrijfpdracht
  • Je ziet zo meteen twee woorden            maak een samenstelling.
  • Verwerk de samenstelling in een zelf verzonnen verhaaltje.
  • Na een minuut krijg je twee nieuwe woorden.
  • Verwerk de nieuwe samenstelling in het vervolg van je verhaaltje.
  • Etc.

Slide 13 - Slide

konijn + hok

Slide 14 - Slide

juwelier + winkel

Slide 15 - Slide

koe + vlaai

Slide 16 - Slide

beer + sterk

Slide 17 - Slide

schroef + draaier

Slide 18 - Slide

Check
  • konijnenhok
  • juwelierswinkel
  • koeienvlaai
  • beresterk
  • schroevendraaier 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

maken
Nieuw Nederlands (online)
Cursus 7 Spelling, par. 9 en  10:  5 opdrachten naar keuze

Klaar?      -> controleer of je per paragraaf 5 opdrachten af hebt 
                    -> verder lezen in je boek   (15 november)


25 oktober 9e uur: hersteluur voor mensen die achterlopen

Slide 21 - Slide

Doelen
  • Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen.
  • Ik weet hoe ik hoofdletters en leestekens correct moet gebruiken.
  • Ik weet hoe ik meervoudsvormen maak en spel.
  • Ik weet hoe ik verkleinwoorden maak en spel.
  • Ik weet wanneer ik een tussen -n of -s gebruik in samenstellingen.
  • Ik weet wanneer ik woorden aan elkaar of los schrijf.
  • Ik weet wanneer ik een liggend streepje moet gebruiken.
  • Ik weet wanneer ik een trema, apostrof of accentteken moet gebruiken.

Slide 22 - Slide

Oefentoets Spelling

Slide 23 - Slide

H7 Spelling
  • Herhaling alle onderdelen uit de   onderbouw
  • Per week 2 paragrafen
  • Doe je actief mee in de les, dan         heb je weinig huiswerk.
  • Eind van het hoofdstuk bezemles

Slide 24 - Slide

Paragraaf 10
Trema, apostrof, accenttekens

Slide 25 - Slide

Trema
Het trema voorkomt uitspraakproblemen in woorden die geen samenstelling zijn. Plaats het trema altijd op de eerste letter van de volgende lettergreep:

– zee-en, dus zeeën
- melodie-en, dus melodieën
- re-unie, dus reünie
- kopi-eren, dus kopiëren 





Slide 26 - Slide

Trema
Let op bij:
-eum: linoleum
-iing: verfraaiing
-cien: opticien
-ieus: melodieus.





Slide 27 - Slide

Trema
Let op (vervolg):
bea-, gea-, beo-, geo-, beij-, geij-: beargumenteren, geantwoord, beoefenen,                                                                         geopereerd, beijverd, geijzeld

maar: geë-, geï- en geü-:                   geëigend, geïllustreerd, geüniformeerd

Bij woordafbreking vervalt het trema. Vóór de letter waarop het trema staat, kan het woord in principe worden afgebroken.




Slide 28 - Slide

Apostrof
Als weglatingsteken op de plaats van een weggelaten letter:
– ’s avonds (des avonds), ’s winters, ’s-Heerenberg; d’r tasje (haar tasje)
– ’t Gaat vannacht behoorlijk vriezen. (Het gaat…)
– Truus’ excuses, Lex’ paraplu; 
    vergelijk: het boek van Willem → Willems boek

Om uitspraakproblemen te voorkomen bij het meervoud: 
-papa’s (spreek uit: pappaas), piano’s, paraplu’s, taxi’s

Slide 29 - Slide

Apostrof
Om uitspraakproblemen te voorkomen bij bezitsaanduidingen: 
Lara’s roddelrubriek, Theo’s abonnement, Jiri’s zwaard

Meestal is er geen uitspraakprobleem. Schrijf in die gevallen de bezits-s aan het woord vast:
Robs racewagen, tantes theeservies, mijn vaders boot

Slide 30 - Slide

Apostrof
Om uitspraakproblemen te voorkomen bij meervouds- en verkleinvormen en in afleidingen van letter- en cijferwoorden:
cd’tje, hbo’er, PvdA’er, vwo’s, 65+’er, sms’en, ge-sms’t

Bij verkleinwoorden op -y:  baby’tje, lolly'tje



Slide 31 - Slide

Accent 
Er zijn drie accenttekens: het accent aigu (streepje voorover: é), het accent grave (streepje achterover: è) en het accent circonflexe (dakje: ê):


Accenttekens komen bijna alleen voor op de letter e: café, carrière
In enkele gevallen komen ze ook op andere letters, bijvoorbeeld: maître, enquête


Slide 32 - Slide

Accent 
Om klemtoon aan te geven gebruik je het accent aigu. Zet het dan op alle klinkers van de lettergreep:
- Hij is volgens mij persoon om hier orde op zaken te stellen.
- Jos heeft alleen ruzie met zijn óúdste broer en niet met de jongste.

Plaats, als er een uitspraakprobleem dreigt, accenten op het telwoord één, maar niet op hoofdletters: ‘Juliette heeft één scooter en twee fietsen.’
Maar: Kan een van jullie de deur even dichtdoen? (zonder accenten)


Slide 33 - Slide

Cedille
De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat een c als s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat:  reçu, Curaçao. 

Normaal klinkt de c in die gevallen als k: carnaval, correct.


Slide 34 - Slide

Welke reeks woorden is juist gespeld?
A
cafe, garaçe, ruine
B
enquête, Alex's fiets, kopiëren
C
lolly'tje, baby's, 's zomers
D
s' morgens, piano's, lolly' tje

Slide 35 - Quiz

Welke reeks woorden is juist gespeld?
A
reünie, accu's, dvd' tje
B
melodiën, financiën, zeeën
C
perzikken, beärgumenteren, Liz' ouders
D
s' nachts, geopend, paraplu's

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide

maken
Nieuw Nederlands (online)
Cursus 7 Spelling, par. 10 (weglatingsstreepje):  per onderdeel 2 opdrachten

Klaar?      -> controleer of je per paragraaf 5 opdrachten af hebt 
                   -> verder lezen in je boek   (16 november)

Slide 38 - Slide

Doelen
  • Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen.
  • Ik weet hoe ik hoofdletters en leestekens correct moet gebruiken.
  • Ik weet hoe ik meervoudsvormen maak en spel.
  • Ik weet hoe ik verkleinwoorden maak en spel.
  • Ik weet wanneer ik een tussen -n of -s gebruik in samenstellingen.
  • Ik weet wanneer ik woorden aan elkaar of los schrijf.
  • Ik weet wanneer ik een liggend streepje moet gebruiken.
  • Ik weet wanneer ik een trema, apostrof of accentteken moet gebruiken.

Slide 39 - Slide